
Jurisprudentie
BF3820
Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers547183.CV Expl. 08-2968
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers547183.CV Expl. 08-2968
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Het feit dat de rechter in de onderhavige zaak een cna-vonnis heeft gewezen en dat hij in een eerdere zaak verzoeker tot wraking in het ongelijk heeft gesteld, zijn op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien geen uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat mr. A. vooringenomen zal zijn jegens verzoeker tot wraking.
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: 547183 /CV EXPL 08-2968
Beschikking van 26 september 2008
inzake
[verzoeker]
wonende te Nijmegen,
verzoeker tot wraking,
(hierna: [verzoeker]),
en
MR. [A],
in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de zaak tussen [Stichting X] en [verzoeker] met zaak- / rolnummer 547183 /CV EXPL 08-2968.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek tot wraking van 7 juli 2008 van [verzoeker]
- het verweerschrift van mr. [A], waarin mr. [A] onder meer verklaart er vanaf te zien om te verschijnen op een mogelijke zitting waarop het wrakingsverzoek mondeling wordt behandeld
- de schriftelijke reactie van 5 september 2009 van [verzoeker] waarin hij voorts de rechtbank verzoekt af te zien van een mondelinge behandeling van de zaak.
1.2. Ten slotte is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. Nadat [verzoeker] voor antwoord had geconcludeerd - en daarbij tevens een eis in reconventie had ingesteld - in bovengenoemde zaak tussen [Stichting X] en [verzoeker], heeft mr. [A] als kantonrechter in die zaak bij vonnis van 20 juni 2008 een comparitie van partijen gelast op donderdag 21 augustus om 11:30 uur.
2.5. [verzoeker] heeft naar aanleiding van het vonnis van 20 juni 2008 het verzoek tot wraking van mr. [A] ingediend.
3. Het verzoek en het verweer
3.1 [verzoeker] verzoekt wraking van mr. [A] omdat volgens [verzoeker] mr. [A] vooringenomen is jegens hem. [verzoeker] voert daarvoor aan dat mr. [A] bij vonnis van 20 juni 2008 een comparitie van partijen heeft gelast zonder dat eerst een behoorlijke uitwisseling van standpunten in de zaak tussen [Stichting X] en [verzoeker] heeft plaatsgehad.
Volgens [verzoeker] blijkt daaruit dat mr. [A] nog niet is vergeten dat hij in 1997 als bestuursrechter [verzoeker] in het ongelijk heeft gesteld in een zaak tussen [verzoeker] en het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden.
3.2 Mr. [A] berust niet in de wraking. Mr. [A] stelt dat het gebruikelijk is om na de conclusie van antwoord een beslissing over het houden van een comparitie van partijen te nemen. De inhoudelijke beoordeling van de zaak zal volgens mr. [A] zeer waarschijnlijk door een andere rechter worden gedaan, omdat hij als plaatsvervangend rolrechter het vonnis van 20 juni 2008 heeft gewezen. Voorts voert mr. [A] aan dat hij ten tijde van het wijzen van het vonnis van 20 augustus 2008 niet wist dat hij als bestuursrechter in 1997 [verzoeker] in een procedure in het ongelijk heeft gesteld en dat, als hij dat wel had geweten, zijn professionaliteit met zich mee zou brengen dat dit geen invloed zou hebben op de procedure waarin hij thans is gewraakt. Mr. [A] betwist dan ook dat hij vooringenomen is jegens [verzoeker] en dat vooringenomenheid zou kunnen blijken uit het feit dat hij, als rechter die in 1997 in een andere procedure [verzoeker] in het ongelijk heeft gesteld, in de zaak tussen [Stichting X] en [verzoeker] na conclusie van antwoord een comparitie van partijen heeft gelast.
4. De motivering van de beslissing
4.1. Gelet op artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In het kader van het onderhavige wrakingsverzoek moet de wrakingskamer beoordelen of dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Op zichzelf vormt het enkele feit dat mr. [A] bij vonnis van 20 juni 2008 in de zaak met zaak- / rolnummer 547183 /CV EXPL 08-2968 een comparitie van partijen heeft gelast geen zwaarwegende aanwijzing dat mr. [A] vooringenomen is jegens [verzoeker], omdat op grond van artikel 131 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechter in een dagvaardingsprocedure, zoals de zaak van [Stichting X] en [verzoeker], in beginsel een comparitie van partijen beveelt na de conclusie van antwoord. Anders dan [verzoeker] kennelijk meent, dient in een dagvaardingsprocedure na de conclusie van antwoord dan ook niet eerst een tweede schriftelijke standpuntenuitwisseling plaats te vinden, alvorens een comparitie van partijen gelast wordt.
4.4. Ook het enkele feit dat [verzoeker] door mr. [A] in een eerdere procedure, waarvan gesteld noch gebleken is dat die verband houdt met de onderhavige zaak tussen [Stichting X] en [verzoeker], in het ongelijk is gesteld, is op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing dat mr. [A] jegens [verzoeker] vooringenomen zal zijn in de zaak tussen [Stichting X] en [verzoeker]. Mr. [A] wordt uit hoofde van zijn aanstelling immers vermoed onpartijdig te zijn. Om die reden is er geen wettelijke bepaling op grond waarvan een rechter die in een bepaalde zaak een partij in het ongelijk heeft gesteld, nadien in geen enkele andere zaak waarin de eerder in het ongelijkgestelde partij is, rechter kan zijn.
4.5. Het vorenstaande leidt er ook toe dat het bevel tot een comparitie door mr. [A] na de conclusie van antwoord in de zaak met zaak- / rolnummer 547183 /CV EXPL
08-2968 en het feit dat mr. [A] [verzoeker] ongelijk heeft gegeven in een eerdere procedure die geen verband houdt met de genoemde zaak waarin mr. [A] de comparitie van partijen heeft bevolen, in hun onderlinge samenhang bezien geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat mr. [A] jegens [verzoeker] vooringenomen is, althans dat de bij [verzoeker] bestaande vrees daarvoor, objectief gerechtvaardigd is.
4.6. De conclusie is dan ook dat [verzoeker] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit opgemaakt kan worden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar (voorzitter), H.P.M. Kester-Bik en M.P.C.J. van Bavel en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier
mr. M.J. Daggenvoorde uitgesproken op 26 september 2008.
de griffier de voorzitter