Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3812

Datum uitspraak2008-05-23
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08 / 75
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij aanvang van de verzekering ontving eiser reeds een Wajong-uitkering voor een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% in verband met zijn psychische aandoening. Desondanks ging eiser werken. De inkomsten voor die werkzaamheden werden echter verrekend met de Wajong-uitkering, omdat men twijfelde aan de duurzaamheid van de werkzaamheden. Vervolgens viel eiser uit voor de werkzaamheden, omdat hij de ziekte van Pfeiffer kreeg. Eiser heeft echter nooit naar behoren gefunctioneerd, zo blijkt uit de feiten. Hieruit volgt dat verweerder terecht heeft kunnen concluderen dat eiser reeds volledig arbeidsongeschikt was bij de aanvang van de verzekering en om die reden niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WIA.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 75 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2008 in het geding tussen: [naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, en De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 juni 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) afgewezen en geen WIA-uitkering aan eiser toegekend. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 juli 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 november 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 januari 2008, aangevuld bij brief van 3 maart 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 14 januari 2008 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 11 april 2008, alwaar eiser, bijgestaan door mr. Vermaat voornoemd, is verschenen. Namens verweerder is C. Roele, die werkzaam is bij verweerder, verschenen. 2. Overwegingen 2.1 Eiser is tijdens zijn studie met psychotische klachten uitgevallen. De mate van arbeidsongeschiktheid werd per 14 oktober 1994 (datum einde wachttijd) bepaald op 80-100% in het kader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), respectievelijk vanaf 1 januari 1998 in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Per 18 augustus 2003 is eiser gaan werken als lasser bij [naam BV] voor 24 uur per week. De inkomsten werden verrekend op grond van artikel 50 Wajong, aangezien er werd getwijfeld aan de duurzaamheid. Eiser viel per 14 oktober 2003 uit voor dit werk. Het dienstverband werd beëindigd per 17 februari 2004. Eiser ontving vanaf 24 oktober 2003 een ZW-uitkering. Per 1 juni 2004 ging eiser vanuit de Ziektewet hervatten als lasser bij [naam BV]. Aanvankelijk voor 30 uur per week en later voor 38 uur per week. Per 8 augustus 2005 viel eiser uit voor dit werk en ontving hij, naast zijn Wajong-uitkering, een ZW-uitkering. Op 25 april 2007 heeft eiser vervolgens een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. 2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en geen WIA-uitkering aan eiser toegekend, aangezien verweerder van mening is dat eiser al bij aanvang van de verzekering op 18 augustus 2003 volledig arbeidsongeschikt was. Ter onderbouwing wijst verweerder op de rapportages van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen en op het gesprek met de werkgever van eiser. Uit dat gesprek volgt dat eiser nooit goed heeft gefunctioneerd. Eiser werkte puur op sociale gronden. 2.3 Eiser stelt dat het niet juist is dat hij volledig arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering. Weliswaar is sprake van schizofrenie waarbij eiser af en toe last heeft van psychoses, maar als hij zijn medicijnen slikt, kan hij normaal functioneren. Op 8 augustus 2005 is hij uitgevallen met verschijnselen waarvan hij aanvankelijk dacht dat sprake was van een psychose. Later is gebleken dat hij leed aan de ziekte van Pfeiffer. Eiser stelt om die reden dat hij is uitgevallen met Pfeiffer en niet met psychische klachten. Als hij geen Pfeiffer had gekregen, zou hij nog altijd bij dezelfde werkgever hebben gewerkt, omdat hij naar eigen zeggen goed functioneerde. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat hij in de periode dat hij bij [naam BV] werkte naast zijn werk zijn lasdiploma's met niveau 1 t/m 4 heeft behaald. Dit bewijst volgens eiser dat hij in staat is om werkzaamheden op een dergelijk niveau te verrichten. De rechtbank overweegt het volgende. 2.4 Onder 'volledige arbeidsongeschiktheid' wordt blijkens artikel 46, eerste lid, van de WIA verstaan: het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat zijn om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. 2.5 Op grond van artikel 46, tweede lid, aanhef en onder a, van de WIA, is artikel 43, onder c, van de WIA (onder andere) van toepassing indien er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid die bestond op het tijdstip van aanvang van de verzekering. 2.6 Artikel 43, onderdeel c, van de WIA, luidt dat volledige arbeidsongeschiktheid een uitsluitingsgrond voor de toepassing van de WIA en de daarop berustende bepalingen vormt. 2.7 Blijkens artikel 47, eerste lid, aanhef en onder c, van de WIA, ontstaat recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is. 2.8 Uit bovengenoemde artikelen volgt dat volledige arbeidsongeschiktheid die bestond op het tijdstip van aanvang van de verzekering een uitsluitingsgrond vormt en eraan in de weg staat dat een recht op uitkering op grond van de WIA ontstaat. De uitsluitingsgrond is dwingend geformuleerd. Dat betekent dat verweerder verplicht is uitkering te weigeren in geval van volledige arbeidsongeschiktheid die bestond op het tijdstip dat de verzekering een aanvang nam. Dit volgt niet alleen uit de tekst van de wet, maar ook uit de wetsgeschiedenis. In de memorie van toelichting bij de WIA wordt in dat verband het volgende opgemerkt (Kamerstukken II, 2004-2005, 30 034, nr. 3, blz. 182): "Dit artikel komt inhoudelijk overeen met de artikelen 18, tweede en vierde lid, 30, eerste en vierde lid, van de WAO. Dit artikel verplicht het UWV om bij aanvang van de verzekering bestaande volledige arbeidsongeschiktheid (...) buiten aanmerking te laten". 2.9 Uit de wetsgeschiedenis is niet op te maken dat de wetgever, afgezien van het verplichte karakter daarvan, voor het overige heeft beoogd om in de WIA de toepassing van genoemde bepalingen ten opzichte van de vergelijkbare bepaling in de WAO te wijzigen of te verruimen. In eerdergenoemde passage in de memorie van toelichting wordt immers opgemerkt dat het betreffende artikel in de WIA inhoudelijk overeenkomt met artikel 30, eerste lid, van de WAO. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot artikel 30, eerste lid, van de WAO van toepassing blijft, voor zover de dwingende systematiek van de WIA daaraan niet in de weg staat. 2.10 Volgens vaste rechtspraak is voor de toepassing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO, vereist dat de omstandigheden van het geval voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering. Hierbij geldt dat het enkele feit dat voor of bij aanvang van de verzekering klachten of beperkingen bestaan, niet toereikend is voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. Verder wordt volgens vaste rechtspraak het begrip algehele arbeidsongeschiktheid niet uitsluitend bepaald door het medisch oordeel. Indien een verzekerde ondanks ziekte of gebreken arbeid heeft verricht, moeten mede in aanmerking worden genomen factoren als de aard van de arbeid, de wijze waarop die arbeid werd verricht en het tijdvak gedurende hetwelk die arbeid werd verricht (zie onder andere de uitspraken van de CRvB van 17 mei 2006, LJN AX4595 en 11 mei 2007, LJN BA4844 en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2008, LJN BC4154). De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de dwingende systematiek van de WIA in de weg staat aan overeenkomstige toepassing van deze rechtspraak. 2.11 In de onderhavige procedure staat dus de vraag centraal of sprake is van voldoende en ondubbelzinnige indicaties voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid van eiser bij aanvang van de verzekering. 2.12 De verzekering is op 18 augustus 2003 aangevangen. Op dat moment ontving eiser een Wajong-uitkering voor een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% in verband met zijn psychische aandoening. Zijn inkomsten werden met die uitkering verrekend, omdat men twijfelde aan de duurzaamheid en er dus geen definitieve schatting kon plaatsvinden op basis van feitelijke inkomsten uit arbeid. Per 14 oktober 2003 is eiser uitgevallen voor het werk dat hij op dat moment verrichtte. Vervolgens heeft hij per 1 juni 2004 zijn werk als lasser bij [naam BV] vanuit de Ziektewet hervat, maar ook voor dat werk is hij uitgevallen. Weliswaar is eiser aanvankelijk feitelijk (definitief) uitgevallen met, naar achteraf blijkt, de ziekte van Pfeiffer, maar eiser was op dat moment al volledig arbeidsongeschikt als gevolg van de ernstige psychische aandoening waaraan eiser leidt en die ook reeds voor 18 augustus 2003 aanwezig was. Dit wordt bevestigt door de verklaring van de werkgever van eiser, waaruit blijkt dat eiser nooit naar behoren heeft gefunctioneerd, maar alleen heeft kunnen functioneren onder intensieve begeleiding. Eiser heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd weerlegd. De vaststelling dat eiser reeds volledige arbeidsongeschikt was bij aanvang van de verzekering is dus niet alleen gebaseerd op het feit dat eiser bij aanvang van de verzekering een psychische aandoening had, maar ook uit de feitelijke situatie, waarbij is gebleken dat eiser steeds gedurende relatief korte periodes werkzaam was (2 respectievelijk 14 maanden) en bovendien niet naar behoren functioneerde. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is van voldoende en ondubbelzinnige indicaties voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid van eiser bij aanvang van de verzekering. 2.13 Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een vergoeding van de schade en de proceskosten bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, en op 23 mei 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. Jansen, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.