Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3787

Datum uitspraak2008-09-25
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/31137
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zicht op uitzetting naar Afghanistan
Eiser stelt zich, naar aanleiding van de brief van 9 september 2008 van de Afghaanse Consul op het standpunt dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Afghanistan bestaat. In reactie op de vraag zoals vastgelegd in het schorsingsbesluit van 19 september 2008 stelt verweerder dat Nederland intensief in gesprek is met de Afghaanse autoriteiten ten aanzien van gedwongen terugkeer. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de brieven van het consulaat-generaal het zicht op uitzetting niet raken. Bekend is dat de Afghaanse autoriteiten kritisch staan tegenover gedwongen terugkeer. neemt echter niet weg dat gedwongen terugkeer van Afghaanse autoriteiten te Kabul, te weten de Afghaanse grenspolitie en de MoRR geaccepteerd worden en niet worden teruggestuurd naar Nederland. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder de authenticiteit van de brief van de Afghaanse consul van 9 september 2008 en 23 september 2008 niet heeft betwist. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder ondanks het verzoek van de rechtbank op 22 september 2008 middels het schorsingsbesluit geen contact heeft gezocht met de centrale overheid van Afghanistan teneinde het afwijkende standpunt van de Afghaanse consulaat-generaal ten aanzien van gedwongen terugkeer naar Afghanistan onder de aandacht te brengen en de vraag voor te leggen of de centrale overheid in Afghanistan zich kan verenigen met de inhoud van de brief van het consulaat-generaal van 9 september 2008. Voorts stelt de rechtbank vast dat de Afghaanse consulaat-generaal in de brief van 23 september 2008 verweerders stelling dat tijdens het bezoek door DT&V in juli van dit jaar aan Kabul een intensief gesprek aangaande de kritische houding van de Afghaanse autoriteiten heeft plaats gevonden bestrijdt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser weigert om zijn medewerking verlenen aan zijn (gedwongen) terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank is van oordeel dat eiser, de informatie uit eerder genoemde brieven van 9 september 2008 en 23 september 2008 mede in aanmerking genomen, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen zicht op uitzetting bestaat naar Afghanistan. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient de bewaring te worden opgeheven met ingang van heden, 25 september 2008.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 08/31137, V-nummer: 040.200.1389, uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser, gemachtigde: mr. J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout, tegen de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. G.M.F. Mensink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 27 augustus 2008 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 1 augustus 2008 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 5 september 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2.2. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de brief van het Afghaanse Consulaat van 27 augustus 2008. Verweerder heeft op 8 september 2008 een schriftelijke reactie naar de rechtbank verzonden. Eiser heeft bij brieven van 8 en 10 september 2008 schriftelijk gereageerd op de brief van 8 september 2008 van verweerder. 2.3. Op 19 september 2008 heeft een nader onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer plaatsgevonden. Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2.4. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de rechtbank te informeren ten aanzien van de vraag of de Nederlandse overheid naar aanleiding van de brief van 9 september 2008 van de Afghaanse consul contact heeft gezocht met de centrale overheid in Afghanistan met betrekking tot de vraag of de centrale overheid in Afghanistan zich kan verenigen met de inhoud van de brief van de consul. Verweerder heeft op 22 september 2008 een schriftelijke reactie naar de rechtbank gestuurd. Eiser heeft op 23 september 2008 schriftelijk gereageerd op de brief van verweerder van 22 september 2008. Voorts heeft eiser bij brief van 23 september 2008 en verweerder bij brief van 24 september aangegeven dat de zaak zonder nadere zitting kan worden afgedaan. Mede gelet op deze toestemming, heeft de rechtbank aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat het nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo van 17 september 2008, procedurenummer Awb 08/30858, stelt eiser zich, naar aanleiding van de brief van 9 september 2008 van de Afghaanse Consul op het standpunt dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Afghanistan bestaat. Gezien de bekende kritische houding met betrekking tot gedwongen uitzettingen naar Afghanistan en hetgeen het Consulaat te Den Haag aan standpunt inneemt, dient naar de mening van eiser mede aan de hand van voornoemde uitspraak van Almelo en de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle van 21 juli 2008, procedurenummer 08/21394, te worden vastgesteld dat verweerders beschrijving van de werkwijze met betrekking tot EU documenten en de interpretatie van het MoU niet overeenkomt met de beschrijving en interpretatie die het consulaat-generaal daarvan heeft gegeven. Voorts stelt eiser vast dat verweerder naar aanleiding van de brieven van het Afghaanse consultaat geen contact heeft gezocht met de centrale Afghaanse overheid zoals in het schorsingsbesluit van 19 september 2008 van de rechtbank Dordrecht is verzocht. 2.3. In reactie op de vraag zoals vastgelegd in het schorsingsbesluit van 19 september 2008 stelt verweerder dat Nederland intensief in gesprek is met de Afghaanse autoriteiten ten aanzien van gedwongen terugkeer. In de maand juli van dit jaar is een bezoek gebracht door de DT&V aan Kabul en is onder andere met het MoRR (Ministry of Refugees and Representation : de verantwoordelijke instantie voor terugkeer en hervestiging van Afghaanse vluchtelingen en aan Afghaanse zijde de bevoegde autoriteit) gesproken. Later die maand is ook nog gesproken met het consulaat-generaal in Den Haag door de DT&V. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de brieven van het consulaat-generaal het zicht op uitzetting niet raken. Bekend is dat de Afghaanse autoriteiten kritisch staan tegenover gedwongen terugkeer. Dit neemt echter niet weg dat gedwongen terugkeer van Afghaanse autoriteiten te Kabul, te weten de Afghaanse grenspolitie en de MoRR geaccepteerd worden en niet worden teruggestuurd naar Nederland. Daarmee staat onomstotelijk vast dat er zicht op uitzetting is, ook van de Afghaanse vreemdelingen die geen documenten hebben. 2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. 2.4.1. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder de authenticiteit van de brief van de Afghaanse consul van 9 september 2008 en 23 september 2008 niet heeft betwist. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder ondanks het verzoek van de rechtbank op 22 september 2008 middels het schorsingsbesluit geen contact heeft gezocht met de centrale overheid van Afghanistan teneinde het afwijkende standpunt van de Afghaanse consulaat-generaal ten aanzien van gedwongen terugkeer naar Afghanistan onder de aandacht te brengen en de vraag voor te leggen of de centrale overheid in Afghanistan zich kan verenigen met de inhoud van de brief van het consulaat-generaal van 9 september 2008. 2.4.2. De inhoud van de brief van de brief van 9 september 2008 van de Afghaanse consulaat-generaal luidt als volgt: “Indien de IND de rechter tracht te overtuigen “dat er zicht bestaat op uitzetting” door te verwijzen naar eerdere gevallen waarin met stelt daarin ook geslaagd te zijn, dan heeft dit iets circulairs en kunnen daar vraagtekens bij worden geplaatst zolang niet feitelijk vaststaat of dit dan echt uitzettingen betrof die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en zulks dan ook met de ondubbelzinnig verkregen instemming van de Afghaanse overheid. Dit laatste aspect niet mag worden veronachtzaamd. Indien men Afghanistan voor voldongen feiten wist en weet te plaatsen, dan is dat nog niet hetzelfde als een werkelijke instemming of een “geen bezwaar” van de zijde van de Afghaanse overheid. Het MoU noemt een eventuele onvrijwillige terugkeer enkel als “last resort”. Daarbij wordt echter wel uitdrukkelijk het belangrijk beding vermeld van een “fair consideration of all humanitarian aspects”. Dit maakt niet dat die “consideration” unilateraal door Nederland kan plaatsvinden. Indien humanitaire aspecten aan de orde zijn, is dan ook nader overleg met de Aghaanse overheid gewenst. De EU-Staat wordt niet in het MoU genoemd. Gebruik ervan maakt het wel strijdig met het MoU en zijn bedoeling indien het enkel een methode blijkt om de onwenselijk geachte onvrijwillige terugkeer te forceren. Indien vrijwilligheid van terugkeer de voorkeur verdient, dan ligt ook een vrijwillige en uitdrukkelijke aanvaarding van het gebruik van de EU-staat in de rede. Onduidelijk is ons wat wordt bedoeld met “algemeen geaccepteerd”: meer dan acceptering door luchtvaartmaatschappijen?”. 2.4.3. Voorts stelt de rechtbank vast dat de Afghaanse consulaat-generaal in de brief van 23 september 2008 verweerders stelling dat tijdens het bezoek door DT&V in juli van dit jaar aan Kabul een intensief gesprek aangaande de kritische houding van de Afghaanse autoriteiten heeft plaats gevonden bestrijdt. De inhoud van voornoemde brief luidt als volgt. “Uit de mededelingen van de delegatieleden tijdens hun daaropvolgend bezoek aan onze kanselarij en uit het daarin op 29 juli 2008 toegezonden schriftelijk verslag blijkt, aldus de consul, niet ondubbelzinnig of onomwonden van enig “intensief gesprek” aangaande “de kritische houding van de Afghaanse autoriteiten”. Voornoemd verslag vermeldt als doel van de missie “fact finding” en introductie van de DT&V bij de Afghaanse autoriteiten, toelichting van het Nederlands beleid en bespreking van de mogelijkheden tot verbetering van het terugkeerproces naar Afghanistan. Ondermeer is daarin sprake van een beleefdheidsbezoek aan de onderminister van Buitenlandse Zaken en ook van een bezoek aan de UNHCR in Kabul, waarbij ondermeer is gesproken over de wenselijkheid de communicatie te verbeteren. Tevens is er een ontmoeting geweest met de minister van MoRR, waarbij “de terugkeer van Afghanen” ter sprake kwam en de mogelijkheden om samenwerking op het gebied van terugkeer te verbeteren. Uit het door ons ontvangen verslag blijkt niet direct dat er expliciet is gesproken over onvrijwillige terugkeer. Indien men zich beroept op gevallen van onvrijwillige terugkeer die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, dan kan ons inziens niet voorbij worden gegaan aan de vraag of daarbij de onvrijwilligheid ervan kenbaar was gemaakt en of het daarbij personen betrof met in Nederland achterblijvende partner en/of gezinsleden. Aangezien Afghanistan tegenstander is van onvrijwillige terugkeer en gescheiden uitzetting, gebiedt een uitleg en uitvoering te goeder trouw van het Memorandum of Understanding het verstrekken van dergelijke informatie”. 2.4.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser weigert om zijn medewerking te verlenen aan zijn (gedwongen) terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank is van oordeel dat eiser, de informatie uit eerder genoemde brieven van 9 september 2008 en 23 september 2008 mede in aanmerking genomen, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen zicht op uitzetting bestaat naar Afghanistan. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient de bewaring te worden opgeheven met ingang van heden, 25 september 2008. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige gronden die door eiser zijn aangedragen geen verdere bespreking. Voor het toekennen van schadevergoeding bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding. 2.5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een reactie naar aanleiding van het schorsen van het onderzoek met een waarde per punt van € 322,-- ). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van het onderhavige beroep een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser; - wijst het verzoek om schadevergoeding af; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 966,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en B. Simi, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 25 september 2008 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.