
Jurisprudentie
BF3755
Datum uitspraak2008-09-18
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08 / 28812 & AWB 08 / 28810
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08 / 28812 & AWB 08 / 28810
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Asiel / Guinee / art. 4:6 Awb / art. 15, aanhef en onder c Definitierichtlijn
Verzoekers eerste asielaanvraag is afgewezen, omdat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is geacht. In zijn tweede (onderhavige) aanvraag heeft verzoeker een beroep gedaan op artikel 15, aanhef, sub c, van de Definitierichtlijn. De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan deze nieuwe aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd die een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Verzoeker heeft als nieuwe feiten naar voren gebracht dat de veiligheidssituatie in Guinee is verslechterd, hetgeen blijkt uit een aantal overgelegde stukken. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008 (200800966/1) overweegt de voorzieningenrechter dat in rechte als vaststaand wordt aangenomen dat verzoeker afkomstig is uit Guinee. Op basis van de overgelegde stukken heeft verzoeker echter niet aannemelijk gemaakt, dat in Guinee sprake is van een binnenlands gewapend conflict. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse zaken van 20 maart 2008 met betrekking tot Guinee komt naar voren dat het land, gedurende de verslagperiode van 1 februari 2006 tot en met 31 januari 2008, in een economische crisis verkeert, welke heeft geleid tot politieke chaos, welke heeft geleid tot ongeregeldheden in de zin van demonstraties en stakingen, omvattende mede een protest van muitende soldaten tegen het uitblijven van loonsverhogingen. Een aantal van de demonstraties is op gewelddadige wijze door de veiligheidstroepen de kop ingedrukt, waarbij doden en gewonden zijn gevallen. Demonstranten zijn overgegaan tot plundering van overheidsgebouwen en brandstichting. Politieagenten en soldaten voerden wraakacties uit, waar ook onschuldige burgers het slachtoffer van werden. De meeste buitenlanders uit het westen werden geëvacueerd. De door verzoeker overgelegde stukken van na het ambtsbericht schetsen geen wezenlijk ander beeld. De gemachtigde van verzoeker heeft desgevraagd ter zitting, voor een nadere concretisering van het standpunt dat sprake is van een binnenlands gewapend conflict, verwezen naar de inhoud van de overgelegde stukken en een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen van 29 juli 2008 (AWB 08/24578). Op grond van deze stukken en uitspraak concludeert de voorzieningenrechter niet dat sprake is van aanhoudende en samenhangende militaire operaties gericht tegen de autoriteiten, dan wel een andere groepering. Op basis van het hiervoor geschetste beeld is eerder sprake van incidentele spanningen en ongeregeldheden. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat door verzoeker is aangetoond dat in Guinee sprake is van een binnenlands gewapend conflict en is artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn voor verzoeker geen relevante wijziging van het recht. Derhalve is op voorhand uitgesloten dat hetgeen door verzoeker is aangevoerd kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit van 23 mei 2002.
Verzoekers eerste asielaanvraag is afgewezen, omdat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is geacht. In zijn tweede (onderhavige) aanvraag heeft verzoeker een beroep gedaan op artikel 15, aanhef, sub c, van de Definitierichtlijn. De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan deze nieuwe aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd die een nieuwe rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Verzoeker heeft als nieuwe feiten naar voren gebracht dat de veiligheidssituatie in Guinee is verslechterd, hetgeen blijkt uit een aantal overgelegde stukken. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008 (200800966/1) overweegt de voorzieningenrechter dat in rechte als vaststaand wordt aangenomen dat verzoeker afkomstig is uit Guinee. Op basis van de overgelegde stukken heeft verzoeker echter niet aannemelijk gemaakt, dat in Guinee sprake is van een binnenlands gewapend conflict. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse zaken van 20 maart 2008 met betrekking tot Guinee komt naar voren dat het land, gedurende de verslagperiode van 1 februari 2006 tot en met 31 januari 2008, in een economische crisis verkeert, welke heeft geleid tot politieke chaos, welke heeft geleid tot ongeregeldheden in de zin van demonstraties en stakingen, omvattende mede een protest van muitende soldaten tegen het uitblijven van loonsverhogingen. Een aantal van de demonstraties is op gewelddadige wijze door de veiligheidstroepen de kop ingedrukt, waarbij doden en gewonden zijn gevallen. Demonstranten zijn overgegaan tot plundering van overheidsgebouwen en brandstichting. Politieagenten en soldaten voerden wraakacties uit, waar ook onschuldige burgers het slachtoffer van werden. De meeste buitenlanders uit het westen werden geëvacueerd. De door verzoeker overgelegde stukken van na het ambtsbericht schetsen geen wezenlijk ander beeld. De gemachtigde van verzoeker heeft desgevraagd ter zitting, voor een nadere concretisering van het standpunt dat sprake is van een binnenlands gewapend conflict, verwezen naar de inhoud van de overgelegde stukken en een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen van 29 juli 2008 (AWB 08/24578). Op grond van deze stukken en uitspraak concludeert de voorzieningenrechter niet dat sprake is van aanhoudende en samenhangende militaire operaties gericht tegen de autoriteiten, dan wel een andere groepering. Op basis van het hiervoor geschetste beeld is eerder sprake van incidentele spanningen en ongeregeldheden. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat door verzoeker is aangetoond dat in Guinee sprake is van een binnenlands gewapend conflict en is artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn voor verzoeker geen relevante wijziging van het recht. Derhalve is op voorhand uitgesloten dat hetgeen door verzoeker is aangevoerd kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit van 23 mei 2002.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 28812 (voorlopige voorziening)
AWB 08 / 28810 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2008
in de zaak van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboorte datum] (toegekend) dan wel [geboorte datum], van Guinese nationaliteit, verblijvende [verblijfsplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.G. Graafland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 12 juli 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 10 augustus 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 1 augustus 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft medegedeeld dat het beroep de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 11 augustus 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 september 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 Op 3 maart 2000 heeft verzoeker een eerdere aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verzoeker heeft aan die asielaanvraag (kort samengevat) het volgende relaas ten grondslag gelegd. In januari 2000 zijn in Guinee gevechten uitgebroken tussen Christenen en Moslims. Verzoeker heeft gehoord dat zijn vader daarbij is omgekomen. Hijzelf is opgepakt door militairen en vastgezet in een militair kamp. Daarna is hij overgebracht naar een gevangenis in Conakry. Verzoeker is uit deze gevangenis ontsnapt en is vervolgens zijn land van herkomst ontvlucht. Verzoeker heeft gesteld in aanmerking te komen voor toelating als vluchteling dan wel op grond van artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), dan wel vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Bij uitspraak van 14 april 2003 is het beroep van verzoeker tegen het besluit van verweerder van 23 mei 2002, waarin de asielaanvraag van verzoeker is afgewezen omdat zijn asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert, door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard.
2.4 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, en of die het bestuursorgaan aanleiding hadden moeten geven het oorspronkelijke besluit te herzien. Nieuw zijn feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.5 In het kader van zijn onderhavige aanvraag heeft verzoeker in de gronden van zijn beroep en ter zitting een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83 van de Raad van 29 april 2004 (verder: de Definitierichtlijn), omdat in zijn land van herkomst sprake is van een gewapend conflict. Dit blijkt volgens verzoeker uit de volgende (overgelegde) stukken, waaruit zou blijken dat de veiligheidssituatie in Guinee, na de eerdere afwijzing, is verslechterd:
- een bericht van Agence France-Presse (AFP) van 19 juni 2008;
- een bericht van AFP van 25 juni 2008;
- een bericht van IRIN van 30 mei 2008;
- een bericht van IRIN van 21 mei 2008;
- een bericht van IRIN van 17 juni 2008;
- een reisadvies met betrekking tot Guinee van de Minister van Buitenlandse Zaken, nog geldig op 11 juli2008;
- een reisadvies met betrekking tot Guinee van de Minister van Buitenlandse Zaken, nog geldig op 15 juli2008;
- een uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Zwolle van 19 juni 2008 (kenmerk: AWB 08 / 18172);
- een bericht uit het NCR Handelsblad;
- een bericht van BBC van 29 mei 2008;
- een bericht van Comtex van 1 juni 2008;
- een bericht van Comtex van 2 juni 2008;
- een bericht van BBC van 3 juni 2008;
- een bericht van BBC van 6 juni 2008;
- een rapportage van de UHNCR van 21 mei 2008;
- een rapportage van de UHNCR van 23 mei 2008;
- een passage uit het jaarrapport van 2007 van the Observatory for the Protection of Human Rights Defenders.
2.6 Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, in samenhang gelezen met artikel 2, aanhef en onder e, en artikel 18, Definitierichtlijn verlenen de lidstaten de subsidiaire beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of een staatloze ten aanzien van wie zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade die bestaat uit een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.7 Ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn is één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming, het bestaan van ernstige schade, zijnde ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.8 Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraken van 16 november 2007 (LJN: BB8879, JV 2008, 20) en 20 juli 2007 (200608939, LJN: BB0917) is artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn, voor de desbetreffende vreemdeling slechts relevant, indien hij valt onder de reikwijdte van deze bepaling, derhalve indien hij heeft aangetoond dat in zijn land van herkomst ten tijde van het nemen van het bestreden besluit sprake was van een gewapend conflict, als bedoeld in die bepaling.
In de uitspraken van 20 juli 2007 (200608939, LJN: BB0917) en 7 juli 2008 (200802709/1, LJN: BD7524), heeft de Afdeling overwogen dat, op grond van bepalingen van internationaal recht moet worden geconcludeerd dat sprake is van een binnenlands gewapend conflict indien een georganiseerde gewapende groep met een verantwoordelijk bevel in staat is op het grondgebied van een land of een gedeelte daarvan militaire operaties uit te voeren jegens de strijdkrachten van de autoriteiten van dat land dan wel een andere groepering. Deze operaties dienen dan aanhoudend en samenhangend van aard te zijn, wil er sprake zijn van een gewapend conflict. Ongeregeldheden en spanningen leiden niet tot de conclusie dat sprake is van een zodanig conflict. Indien zich in het land van herkomst van de vreemdeling een zodanig conflict voordoet, houdt dit echter niet zonder meer in dat hij reeds daarom onder de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn valt. Vastgesteld moet worden of de door hem gestelde schade in verband kan worden gebracht met dit conflict. Daarbij is van betekenis of dit conflict zich over alle delen van het land van herkomst uitstrekt, dan wel beperkt is tot duidelijk te onderscheiden deelgebieden. Indien, in dat laatste geval, een vreemdeling afkomstig is uit een deel waar geen sprake is van een gewapend conflict en evenmin van gevolgen voor hem van een elders in het land bestaand gewapend conflict, zal hij bij terugkeer naar dat deel geen schade leiden die in verband kan worden gebracht met een zodanig conflict en daarom buiten de reikwijdte van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn vallen.
2.9 Met de uitspraak van 12 oktober 2007 (200702174/1) heeft de Afdeling een tweetal prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen over de wijze waarop artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn dient te worden uitgelegd. De eerste vraag is er op gericht van het Hof te vernemen of artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn in vergelijking met artikel 3 EVRM een aanvullende of andere bescherming biedt. Eerst na de beantwoording van die vraag, kan op deugdelijke wijze worden beoordeeld of juist is het standpunt van verweerder dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw alle situaties omvat die in artikel 15, aanhef en onder c van de Definitierichtlijn zijn beschreven. Het van verweerder dat het beroep op artikel 15, aanhef en onder c van de richtlijn al niet kan slagen, omdat verzoeker bij zijn eerste aanvraag ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Niet valt in te zien dat een burger van wie het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden een minder grote kans loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld in het kader van een in zijn land van herkomst aanwezig internationaal of binnenlands gewapend conflict dan een burger van wie het asielrelaas wel geloofwaardig is geacht. Dat asielrelaas behoeft immers geen enkel verband te houden met de reden van het gewapende conflict.
2.10 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2008 (200800966/1) wordt voorts overwogen dat in rechte als vaststaand wordt aangenomen dat verzoeker afkomstig is uit Guinee, aangezien de minister in de eerdere procedure de gestelde afkomst van de vreemdeling uit dat land niet uitdrukkelijk ongeloofwaardig heeft geacht en verzoeker in de onderhavige procedure ter zake geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
2.11 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker op basis van de overgelegde stukken echter niet aannemelijk gemaakt, dat op het grondgebied van Guinee sprake is van aanhoudende en samenhangende militaire operaties van één of meer gewapende groepen jegens de autoriteiten. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse zaken van 20 maart 2008 met betrekking tot Guinee komt naar voren dat het land, gedurende de verslagperiode van 1 februari 2006 tot en met 31 januari 2008, in een economische crisis verkeert, welke heeft geleid tot politieke chaos, welke heeft geleid tot ongeregeldheden in de zin van demonstraties en stakingen, omvattende mede een protest van muitende soldaten tegen het uitblijven van loonsverhogingen. Een aantal van de demonstraties is op gewelddadige wijze door de veiligheidstroepen de kop ingedrukt, waarbij doden en gewonden zijn gevallen. Demonstranten zijn overgegaan tot plundering van overheidsgebouwen en brandstichting. Politieagenten en soldaten voerden wraakacties uit, waar ook onschuldige burgers het slachtoffer van werden. De meeste buitenlanders uit het westen werden geëvacueerd. De door verzoeker overgelegde stukken van na het ambtsbericht schetsen geen wezenlijk ander beeld. De gemachtigde van verzoeker heeft desgevraagd ter zitting, voor een nadere concretisering van het standpunt dat sprake is van een binnenlands gewapend conflict, verwezen naar de inhoud van de overgelegde stukken en een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen van 29 juli 2008 (AWB 08/24578). Op grond van deze stukken en uitspraak concludeert de voorzieningenrechter niet dat sprake is van aanhoudende en samenhangende militaire operaties gericht tegen de autoriteiten, dan wel een andere groepering. Op basis van het hiervoor geschetste beeld is eerder sprake van incidentele spanningen en ongeregeldheden. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat door verzoeker is aangetoond dat in Guinee sprake is van een binnenlands gewapend conflict en is artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn voor verzoeker geen relevante wijziging van het recht. Derhalve is op voorhand uitgesloten dat hetgeen door verzoeker is aangevoerd kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit van 23 mei 2002.
2.12 Gelet op vorenstaande zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren.
2.13 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en op 18 september 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.