Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3752

Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08 / 5754
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

vrijstelling 19-2 WRO; niet voldaan aan vereiste van goede ruimtelijke onderbouwing nu niet is gemotiveerd waarom het bouwplan past binnen de volgens het voorbereidingsbesluit voor het gebied beoogde toekomstige bestemming; verweerder had niet mogen afgaan op het welstandsadvies zonder nader advies te vragen terzake van de passendheid in de toekomstige ontwikkelingen; belangenafweging onvoldoende, omdat de belangen onvoldoende in kaart zijn gebracht.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 5754 uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2008 in de zaak van: [naam verzoeker] en [naam verzoekster], wonende te [woon[woonplaats], verzoekers, gemachtigde: mr. B.A.M. Cordemeyer, advocaat te Haarlem, tegen het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder, derde partij: [naam derde partij], wonende te [woonplaats], gemachtigde: mr. drs. H. den Haan, werkzaam bij SRK rechtsbijstand te Zoetermeer. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 augustus 2008 heeft verweerder aan de derde partij vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de woning aan de [locatie] te Haarlem. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 26 augustus 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief, ontvangen op 27 augustus 2008, is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 28 augustus 2008 heeft verweerder bericht dat de bouwactiviteiten worden gestaakt tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Bij brieven van 4, 10 en 11 september 2008 hebben verzoekers nadere stukken toegezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 september 2008, alwaar verzoekers in persoon zijn verschenen bijgestaan door hun voornoemde gemachtigde mr. Cordemeyer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S.K. Verwer, werkzaam bij de gemeente Haarlem. De derde partij is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde mr. Den Haan. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Het bouwplan betreft het vergroten van een bestaande woning aan de [locatie], deel uitmakend van een twee-onder-een-kapensemble, door middel van uitbreidingen aan zowel de voor- en achterzijde als met betrekking tot de hoogte van het pand. 2.3 Ter plaatse vigeert als bestemmingsplan het uitbreidingsplan "Zuid-west, wijziging nr. 4B" uit 1963/1964. Op de gronden, waarop het bouwplan is gesitueerd, rusten de bestemmingen "eengezinshuizen", "erf" en "tuin". 2.4 Niet is in geschil en ook voor de voorzieningenrechter staat vast dat het bouwplan in strijd is met diverse planvoorschriften, aangezien deels wordt gebouwd in strijd met de bestemming en voorts de voor de goothoogte toegestane maximale hoogte van 5.50 meter met 0.85 meter wordt overschreden. 2.5 Ten einde de realisatie van het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, WRO verleend, waarbij hij zich voor de goede ruimtelijke onderbouwing heeft gebaseerd op het stedenbouwkundige advies van 6 februari 2008, op de bezonningsstudie van juni 2008 en op het (positieve) advies van 27 april 2008 van de Commissie Welstand Monumenten. Verweerder heeft het bouwplan op deze locatie ruimtelijk aanvaarbaar geacht en zich op het standpunt gesteld dat de gevolgen voor de omgeving niet zodanig ingrijpend zijn dat vrijstelling geweigerd moest worden. Voorts heeft verweerder aangegeven dat hij de belangen van de aanvrager zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van verzoekers met betrekking tot bezonning en privacy. 2.6 De voorzieningenrechter dient naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar in eerste instantie te beoordelen of op voorhand aannemelijk is dat de met vrijstelling verleende bouwvergunning in bezwaar geen stand zal kunnen houden, daarbij rekening houdend met de bevoegdheid van verweerder om eventuele gebreken in bezwaar te herstellen. 2.7 Het betoog van verzoekers dat verklaringen van geen bezwaar van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: GS) als bedoeld in de artikelen 50 en 51, derde lid Woningwet waren vereist, wordt verworpen. Ingevolge artikel 50 Woningwet dient een bouwaanvraag te worden aangehouden in geval er geen grond bestaat de bouwvergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit in werking is getreden. In het onderhavige geval doet de weigeringgrond genoemd in artikel 44, eerste lid en onder c, Woningwet zich voor, dateert de bouwaanvraag van 8 november 2007 en is eerst op 7 februari 2008 het voorbereidingsbesluit genomen voor het plangebied "Haarlem-Zuid", waaronder (tevens) bestemmingsplan " Zuid-West, wijziging nr. 4B" uit 1963/1964 is begrepen. Van een situatie als bedoeld in artikel 50 Woningwet is in casu geen sprake. Aanhouding van de bouwaanvraag en het vragen van een verklaring van geen bezwaar aan GS zijn daarom niet aan de orde. Ook het betoog van verzoekers dat een verklaring van geen bezwaar van GS op grond van artikel 51, derde lid, Woningwet, vereist was, treft geen doel. Verweerder heeft ter zitting onbetwist aangegeven dat er - nog - geen sprake is van een (ministeriële) aanwijzing van het betreffende gebied tot beschermd stads- of dorpsgezicht. Van een situatie als bedoeld in artikel 51 Woningwet is derhalve ook geen sprake. De omstandigheid dat een voorbereidingsbesluit voor het gebied is genomen doet daaraan niet af, en evenmin dat het nemen van het voorbereidingsbesluit noodzakelijk is geacht in verband met de verwachte uitbreiding van het (in de aangrenzende wijk reeds bestaande) beschermde stadsgezicht. 2.8 Uit het vorenstaande volgt dat ook het betoog van verzoekers dat een verklaring van geen bezwaar van GS was vereist op grond van artikel 19, tweede lid, WRO, gelet op speerpunt 5 van het beleid van GS inzake de toepassing van artikel 19 WRO d.d. 19 juli 2005, wordt verworpen. Van een (aangewezen) beschermd stadsgezicht , waarop speerpunt 5 het oog heeft is immers - nog - geen sprake. Een advies van de rijksdienst Archeologie, cultuurlandschap en monumenten is derhalve evenmin vereist. 2.9 Met betrekking tot de, in het kader van de toepassing van artikel 19, tweede lid, WRO vereiste, goede ruimtelijke onderbouwing overweegt de voorzieningenrechter in de eerste plaats als volgt. De derde partij heeft ter zitting de stelling opgeworpen dat het hanteren van de in artikel 19, tweede lid, WRO gegeven bevoegdheid niet nodig was geweest, aangezien verweerder van de bevoegdheid van artikel 19, derde lid, WRO, gebruik had kunnen maken, in samenhang met artikel 20 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in welk geval het vereiste van de goede ruimtelijke onderbouwing niet aan de orde is. Deze stelling snijdt op zich hout, maar een gegeven is dat verweerder blijkens het hier bestreden besluit van zijn bevoegdheid ex het tweede lid van artikel 19 WRO gebruik heeft gemaakt en dat dit besluit ter beoordeling staat. Ook de derde partij heeft bij zijn stelling gewezen op de aan verweerder toekomende keuze ter zake van de te hanteren bevoegdheid. Dat in het onderhavige geval ook voor vrijstelling ingevolge het derde lid gekozen had kunnen worden heeft dan slechts in zoverre betekenis, dat aan de goede ruimtelijke onderbouwing in het kader van het tweede lid wellicht minder zware eisen gesteld mogen worden. 2.10 De voorzieningenrechter stelt ter zake vast dat het voorbereidingsbesluit voor het plangebied "Haarlem Zuid" van 7 februari 2008, blijkens de daarbij behorende toelichting, genomen is in verband met de verwachte uitbreiding van het beschermd stadsgezicht. Op de bijbehorende kaart is te zien dat de Johan de Wittlaan ontegenzeggelijk onder de verwachte uitbreiding van het beschermd stadsgezicht is begrepen. Ter zitting is weliswaar opgemerkt dat de Johan de Wittlaan niet is 'genomineerd' om in de toekomst geschermd stadsgezicht te worden, maar naar voorlopig oordeel is daarvoor in de stukken geen enkel aanknopingspunt gevonden. Hetgeen ter zitting is opgemerkt is niet te rijmen met de omschrijving van het gebied zoals deze in het voorbereidingsbesluit is opgenomen en evenmin met de daarbij behorende kaart. De voorzieningenrechter kan aldus niet anders dan het er vooralsnog voor houden dat het voorbereidingsbesluit ook op de Johan de Wittlaan betrekking heeft en dat de toekomstige ontwikkeling van het gebied derhalve beschermd stadsgezicht zal zijn. Nu verweerder in de ruimtelijke onderbouwing daarmee niet expliciet rekening heeft gehouden, en niet heeft gemotiveerd waarom het te realiseren bouwplan past binnen de toekomstige bestemming van het gebied is deze ruimtelijke onderbouwing derhalve niet als toereikend te beschouwen, zodat het thans bestreden besluit op dit punt een deugdelijke motivering ontbeert. 2.11 Met betrekking tot de redelijke eisen van welstand overweegt de voorzieningenrechter enerzijds dat verweerder heeft mogen afgaan op de adviezen van de Commissie Welstand Monumenten, waar deze getuigen van een duidelijke en concludente welstandelijke visie en tevens een uitgebreide en gemotiveerde weerlegging behelzen van de bezwaren, die naar voren waren gebracht door de door verzoekers geraadpleegde architect ir. W. Quispel omtrent het uiterlijk van het bouwplan en de passendheid in de omgeving. Anderzijds stelt de voorzieningenrechter vast dat ook in het kader van de beoordeling of aan redelijke eisen van welstand is voldaan, door de Commissie Welstand Monumenten dan wel door verweerder, geen rekening is gehouden met de te verwachten ontwikkeling van de omgeving, zoals blijkens de tekst van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, juncto de artikelen 12 en 12a van de Woningwet is vereist. Niet kenbaar is getoetst of het bouwplan welstandelijk ook binnen de volgens het voorbereidingsbesluit verwachte ontwikkeling past. De advisering is op dit punt derhalve eveneens ontoereikend, zodat verweerder niet had kunnen volstaan met verwijzen naar de adviezen, zonder de Commissie Welstand Monumenten ter zake nader, aanvullend advies te vragen. 2.12 Tenslotte hebben verzoekers, die wonen in het andere deel van het twee-onder-één-kapensemble, [locatie] aangevoerd dat met hun belangen onvoldoende rekening is gehouden, waarbij zij met name hebben gewezen op de inbreuk, die het bouwplan maakt op hun woongenot. Zij worden door de uitbreiding van 3 meter aan de achterzijde van de woning van hun nieuwe buren geconfronteerd met een vermindering van (zon)lichtinval in hun woning en op hun terras, met name in de namiddag dan wel avonduren. Ook leidt het te bouwen dakterras tot vermindering van hun privacy. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verzoekers dat verweerder de wederzijdse belangen van verzoekers en de derde partij onvoldoende zorgvuldig in kaart heeft gebracht alvorens tot zijn besluit te komen. Weliswaar is een bezonningsstudie gemaakt, maar deze bestrijkt het verloop van de zon tot slechts 17.00 uur, terwijl de bezwaren van verzoekers zich niet alleen richten op de namiddag maar vooral ook op de avond(en). In het bestreden besluit wordt voorts op meerdere punten (wat betreft bezonning en privacy) vastgesteld dat verzoekers niet onevenredig in hun belangen worden geschaad, doch ter zitting heeft verweerder desgevraagd erkend dat het belang van de derde partij bij de door hem gewenst uitbreiding niet in de beoordeling is betrokken. De stelling van verweerder dat het belang van de derde partij zwaarder dient te wegen dan die van verzoekers acht de voorzieningenrechter derhalve vooralsnog onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. In verband daarmee kan naar voorlopig oordeel niet gezegd worden dat verweerder bij de afweging van de bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. 2.13 Met betrekking tot de aangevoerde waardevermindering van het pand van verzoekers overweegt de voorzieningenrechter dat dit aspect niet betrokken kan worden in de beoordeling omtrent de vrijstellingsverlening. Verzoekers kunnen desgewenst op de voet van artikel 49 WRO een verzoek om schadevergoeding bij de gemeenteraad indienen. 2.14 Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen reeds omdat in casu - naar ter zitting is uiteengezet - niet kan worden gesproken van gelijke gevallen. 2.15 Nu zoals hiervoor is overwogen aan het besluit meerdere motiveringsgebreken kleven, voldoet het besluit niet aan artikel 3: 46 Awb. In de beslissing op het bezwaar kunnen deze gebreken evenwel worden hersteld. De voorzieningenrechter ziet hierin wel aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist. 2.16 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe; 3.2 schorst het besluit van 4 augustus 2008 tot 6 weken na verzending van de beslissing op het bezwaar; 3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van twee maal € 322,- (ter zake van het verzoekschrift en het verschijnen ter zitting), dus in totaal € 644,- , te betalen door de gemeente Haarlem aan verzoekers; 3.4 gelast de gemeente Haarlem verzoekers het betaalde griffierecht ad € 145,- te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 26 september 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.