Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3735

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers368513
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op basis van een overeenkomst tussen Rabobank en Buma is aan Rabobank, tegen een vergoeding aan Buma, voor de duur van de overeenkomst de toestemming verleend om in haar vestigingen het zogenaamde Buma-repertoire ten gehore te brengen. Onder Buma-repertoire wordt verstaan de muziekwerken ten aanzien waarvan de makers (of hun rechtverkrijgende) de exploitatie en handhaving van het muziekauteursrecht aan Buma hebben toevertrouwd of nog zullen toevertrouwen. De centrale vraag is of Buma diensten aan Rabobank verleend, waarover BTW is verschuldigd. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, onder meer onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJ (inzake de van toepassing zijnde richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van BTW).


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 368513 / HA ZA 07-1193 Vonnis van 17 september 2008 in de zaak van de coöperatie COÖPERATIEVE RAIFFEISEN-BOERENLEENBANK B.A., gevestigd te Amsterdam, eiseres, advocaat mr. A. van Hees, tegen de vereniging VERENIGING BUMA, gevestigd te Hoofddorp, gedaagde, advocaat mr. E.A.P. Engels. Partijen zullen hierna Rabobank en Buma genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 13 april 2007, - de conclusie van antwoord van 6 juni 2007, - tussenvonnis van 4 juli 2007, waarin een comparitie van partijen is gelast, welke comparitie niet heeft plaatsgevonden, - de conclusie van repliek van 9 januari 2008, - de conclusie van dupliek van 20 februari 2008. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Buma is een collectieve beheersorganisatie, aan welke organisatie een vergunning door de Minister van Justitie is verleend in de zin van artikel 30a Auteurswet 1912 (hierna: Aw). 2.2. Buma stelt zich onder meer tot doel de bevordering van de belangen van auteurs (betreffende componisten en tekstdichters) en uitgevers van muziekwerken. 2.3. Hiertoe sluit Buma exploitatiecontracten met auteurs en uitgevers van muziekwerken en, in het geval een bepaalde auteur is overleden, met zijn erfgena(a)m(en). (Hierna zullen de auteurs en hun erfgenamen tezamen worden aangeduid als auteurs.) De hieronder aangehaalde tekst geeft de - voor zover thans van belang zijnde - inhoud van de exploitatiecontracten met de auteurs weer. Hierbij is de tekst van de contracten met de uitgevers, voor zover die afwijkt van de tekst van de contracten met de auteurs, tussen haken vermeld. “(…) Artikel 1 In deze overeenkomst wordt verstaan onder: A. muziekauteursrecht: de rechten en/of aanspraken krachtens wet, verdrag of wettelijke regeling waar ook ter wereld toekomende aan de auteur of zijn rechtverkrijgenden met betrekking tot iedere openbaarmaking (…) van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken (…); B. repertoire: het totaal van de muziekwerken ten aanzien waarvan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon op het moment van het sluiten van het exploitatiecontract over hetzij het muziekauteursrecht, hetzij een recht op betaling uit hoofde van het muziekauteursrecht beschikt en van alle muziekwerken, die hij tijdens de duur van bedoeld contract zal maken of ten aanzien waarvan hij tijdens de duur van het contract hetzij het muziekauteursrecht, hetzij een recht op betaling uit hoofde van het muziekauteursrecht zal verwerven; (…) Artikel 2 1. De auteur (danwel uitgever) draagt hierbij aan Buma over en levert aan Buma het muziekauteursrecht op zijn repertoire in de zin van artikel 1 onder A en B van deze overeenkomst. Deze overdracht betreft derhalve zowel het bestaand als het toekomstig repertoire van de auteur. Buma aanvaardt deze overdracht van het muziekauteursrecht. 2. Aldus is het muziekauteursrecht op het bestaand repertoire van de auteur (danwel door de uitgever reeds verworven repertoire) aan Buma overgedragen. Voor wat betreft het toekomstige repertoire van de auteur (danwel het door de uitgever te verwerven repertoire) vindt overdracht van rechtswege plaats, op het moment dat de auteur een muziekwerk (…) heeft gemaakt (danwel dat het muziekauteursrecht op een muziekwerk (…) al dan niet bij voorbaat aan de uitgever is geleverd). 3. Door de in lid 1 en 2 omschreven overdracht valt het overgedragen muziekauteursrecht op ieder tot het repertoire behorend muziekwerk in het vermogen van Buma. Aldus heeft Buma het recht verkregen om als enige, met uitsluiting van ieder ander en van de auteur (danwel uitgever) het haar overgedragen muziekauteursrecht waar ook ter wereld uit te oefenen of te doen uitoefenen. (…) Artikel 4 1. Buma exploiteert en handhaaft het muziekauteursrecht op het repertoire al dan niet op eigen naam waar ook ter wereld en zij verricht alle daarmee verband houdende rechtshandelingen of doet deze verrichten. 2. Derhalve zal Buma ten aanzien van het repertoire toestemming geven of weigeren om muziekwerken of verveelvoudigingen daarvan in het openbaar uit te voeren, de voorwaarden vaststellen voor het geven van die toestemming, in rechte kunnen optreden tegen inbreuken op het muziekauteursrecht en al datgene kunnen (doen) verrichten, zowel in als buiten rechte, waartoe de auteur (danwel uitgever) zonder deze overeenkomst zelf gerechtigd zou zijn. (…)” 2.4. Op 1 februari 2005 hebben Rabobank en Buma een overeenkomst gesloten, ingaande per 1 januari 2004. Deze overeenkomst houdt - kort gezegd - in dat aan Rabobank, tegen een vergoeding aan Buma, gedurende de duur van de overeenkomst de toestemming wordt verleend om in haar vestigingen het zogenaamde Buma-repertoire ten gehore te brengen. Onder Buma-repertoire wordt in de overeenkomst verstaan het totaal van muziekwerken ten aanzien waarvan de makers of hun rechtverkrijgende uit binnen- en buitenland de exploitatie en handhaving van het muziekauteursrecht rechtstreeks of door middel van derden aan Buma hebben toevertrouwd of nog zullen toevertrouwen. 2.5. Voorts vermeldt de tussen partijen gesloten overeenkomst onder andere dat alle facturen van Buma aan Rabobank zullen worden verhoogd met de geldende BTW (hierna ook aangeduid als omzetbelasting). 2.6. Rabobank heeft diverse facturen van Buma ontvangen waarop de op basis van de overeenkomst door Rabobank aan Buma verschuldigde vergoedingen in rekening zijn gebracht, vermeerderd met 19% BTW. 2.7. Rabobank heeft (in ieder geval) de op de facturen van 17 december 2003 en 15 maart 2007 in rekening gebrachte bedragen, inclusief BTW van respectievelijk € 23.935,46 en € 170.753,74, aan Buma betaald. 3. Het geschil 3.1. Rabobank vordert - na wijziging van haar eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - te verklaren voor recht dat Buma op grond van de overeenkomst niet gerechtigd is aan Rabobank BTW in rekening te brengen, danwel te verklaren voor recht dat de BTW op grond van de geldende regelgeving op nihil dient te worden gesteld; - subsidiair te verklaren voor recht dat Buma jegens Rabobank onrechtmatig handelt door te weigeren - al dan niet op kosten van Rabobank - een uitspraak van de inspecteur of via de weg van bezwaar en beroep van de belastingrechter te ontlokken en Buma te bevelen alsnog binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis voor rekening en risico van Rabobank ter eerst komende gelegenheid bezwaar aan te tekenen tegen de betaling op haar eigen aangifte ter grootte van het op de aangifte betaalde bedrag ex artikel 22j, aanhef en letter b, Algemene wet inzake rijksbelastingen; - Buma te veroordelen om binnen 14 dagen na dit vonnis aan Rabobank te voldoen een bedrag van € 194.689,20, vermeerderd met rente, - Buma in de proceskosten te veroordelen. 3.2. Rabobank legt hieraan - kort gezegd - het volgende ten grondslag. 3.2.1. Primair brengt Buma - vanwege de navolgende twee omstandigheden - geen prestaties in rekening die van belang zijn voor de heffing van BTW. - Buma oefent (in commerciële zin) geen eigen recht uit. Zo verleent zij “slechts” een bemiddelingsdienst in de zin van artikel 30a lid 1 Aw aan de auteurs/uitgevers van het Buma-repertoire en heeft zij geen winstoogmerk. Alle kosten van Buma worden op de auteurs/uitgevers afgewend. Buma handelt (dan ook) niet voor eigen rekening en risico. Omdat Buma geen economisch bedrijfsrisico loopt, is Buma geen belastingplichtige in de zin van artikel 9 lid 1 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde (hierna: de BTW-richtlijn) en geen ondernemer in de zin van artikel 7 lid 1 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968). De prestaties van Buma zijn dan ook niet aan de heffing van omzetbelasting onderworpen. - Voorts ontbreekt een rechtstreeks verband tussen de vergoedingen van Rabobank aan Buma enerzijds en de specifieke openbaarmakingen van de muziekwerken anderzijds. De vergoedingen worden immers steekproefs gewijs vastgesteld en bepaald op basis van de grootte van de vestiging, het aantal medewerkers en de grootte van het personeelsrestaurant. 3.2.2. Ingeval komt vast te staan dat Buma wel voor de heffing van BTW relevante prestaties levert, stelt Rabobank subsidiair dat Buma uitsluitend bemiddelingsdiensten, althans invorderingsdiensten, verleent aan de auteurs/uitgevers van de muziekwerken, welke diensten niet van invloed zijn op de door de auteurs/uitgevers jegens Rabobank verrichte prestaties. Deze laatste prestaties zijn immers aan te merken als componistendiensten die op grond van artikel 11 lid 1 onder q Wet OB 1968 van de heffing van omzetbelasting zijn vrijgesteld. 3.2.3. Voor het geval dat komt vast te staan dat Buma diensten aan Rabobank verleent, is het meer subsidiaire standpunt van Rabobank dat Buma aan te merken is als een dienstencommissionair, zodat ook in dat geval sprake is van een BTW-vrijstelling op grond van artikel 11 lid 1 onder q Wet OB 1968. 3.2.4. Gelet op het voorgaande meent Rabobank dat de door haar reeds betaalde BTW van in totaal € 194.689,20 onverschuldigd is betaald, zodat dit bedrag aan haar moet worden terugbetaald. 3.2.5. Aan de subsidiair gevorderde verklaring voor recht legt Rabobank - kort gezegd - ten grondslag dat doordat Buma weigert om gezamenlijk met Rabobank op te trekken teneinde een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking van de belastingdienst te verkijgen, Buma jegens Rabobank onzorgvuldig handelt, waardoor Buma schade lijdt, bestaande uit de door Rabobank aan Buma betaalde en nog te betalen BTW, die Buma bij haar in rekening brengt. 3.3. Buma voert gemotiveerd verweer. 3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling Primaire grondslag van de vordering 4.1. Ter staving van haar - weersproken - standpunt dat Buma ten onrechte BTW in rekening brengt, bepleit Rabobank primair dat Buma geen prestaties factureert die van belang zijn voor de heffing van BTW. In dit verband wordt vooropgesteld dat de Wet OB 1968 bepaalt dat omzetbelasting wordt geheven terzake van onder meer leveringen van diensten, welke - kort gezegd - in Nederland door een “ondernemer” “onder bezwarende titel” worden verricht. 4.2. De Wet OB 1968 vormt een uitwerking van richtlijn 67/227/eeg van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake omzetbelasting, die in 1977 in gewijzigde vorm is vervangen door richtlijn 77/388/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake omzetbelasting (ook wel bekend als de zesde richtlijn). De BTW-richtlijn, die dezelfde strekking heeft als de voornoemde twee richtlijnen, vormt een met name op technische punten gewijzigde versie van de zesde richtlijn en is met haar inwerkingtreding voor de zesde richtlijn in de plaats getreden. De Wet OB 1968 moet dan ook in het licht van de huidig geldende BTW-richtlijn en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het HvJ), daaronder begrepen die betreffende de zesde richtlijn, worden uitgelegd. “Ondernemer” in de zin van de Wet OB 1968 4.3. Aan haar primaire standpunt dat Buma geen prestaties in rekening brengt die van belang zijn voor de heffing van BTW, legt Rabobank allereerst ten grondslag dat Buma geen “ondernemer” is in de zin van de Wet OB 1968. Ten aanzien van dit - door Buma gemotiveerd weersproken - standpunt overweegt de rechtbank het volgende. 4.4. Artikel 7 lid 1 Wet OB 1968 bepaalt dat ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent, ondernemer is. Artikel 9 lid 1 BTW-richtlijn vermeldt dat eenieder die zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van de activiteit, belastingplichtige is. Als “economische activiteit” worden volgens de richtlijnbepaling beschouwd alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverlener, met in het bijzonder de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Uit de jurisprudentie van het HvJ (zie onder andere HvJ 12 september 2000, C-260/98) en de bewoordingen van de BTW-richtlijn volgt dat het begrip “economische activiteiten” een ruime werkingssfeer en - zoals beide partijen ook benadrukken - een objectief karakter heeft, in die zin dat de activiteit op zich wordt beschouwd, onafhankelijk van het oogmerk en het resultaat van de activiteit. Dat Buma (als vereniging) geen winstoogmerk heeft, is - anders dan Rabobank bepleit - dan ook niet relevant voor de vraag of zij belastingplichtige in de zin van de BTW-richtlijn, en daarmee ondernemer in de zin van de Wet OB 1968, is. 4.5. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 11 oktober 1989, BNB 1990/34) wordt voorts vastgesteld dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat activiteiten die worden verricht in het economische verkeer, aangemerkt moeten worden als economische activiteiten in de zin van de BTW-richtlijn. De vraag of Buma belastingplichtige is als bedoeld in de BTW-richtlijn, en daarmee ondernemer als bedoeld in de Wet OB 1968, is dan ook afhankelijk van de vraag of Buma de aan Rabobank te leveren prestatie zelfstandig en in het economische verkeer verricht. 4.6. Rabobank bepleit - onder verwijzing naar jurisprudentie van het HvJ - dat bij de vraag of Buma belastingplichtige is in de zin van de BTW-richtlijn, (ook) van (cruciale) betekenis is dat Buma geen economisch bedrijfsrisico loopt. In het midden latend of Buma - zoals tussen partijen in geschil is - een economisch bedrijfsrisico loopt, wordt dit - weersproken - betoog van Rabobank gepasseerd. Uit de jurisprudentie van het HvJ waarnaar Rabobank verwijst, kan immers niet worden opgemaakt dat het lopen van een economisch bedrijfsrisico voor een organisatie als Buma een vereiste is om aangemerkt te worden als belastingplichtige in de zin van de BTW-richtlijn, terwijl dit evenmin uit de overige jurisprudentie van het HvJ of de bewoordingen danwel strekking van de BTW-richtlijn kan worden afgeleid. 4.7. Nu de vraag of de prestatie van Buma zelfstandig en in het economische verkeer plaatsvindt, gezien de jurisprudentie van het HvJ, waarnaar beide partijen ook verwijzen, beantwoord moet worden op basis van de objectieve aard van de betrokken handeling, is - anders dan Rabobank (kennelijk) voorstaat - de (letterlijke) tekst van artikel 30a Aw daarbij niet van (doorslaggevende) betekenis. Het gaat in het voorliggende geval erom wat de door Buma aan Rabobank te leveren prestatie feitelijk inhoudt. Omdat op de prestaties die Buma aan Rabobank levert en de hoedanigheid waarin dat gebeurt, de verhoudingen tussen Buma en de auteurs/uitgevers van de diverse auteursrechtelijk beschermde muziekwerken (indirect) van invloed (kunnen) zijn, dienen die verhoudingen - de exploitatiecontracten tussen Buma en de auteurs/uitgevers daaronder begrepen - ook te worden betrokken bij de vraag of Buma de prestaties zelfstandig en in het economisch verkeer verricht. Dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de jurisprudentie van het HvJ waarnaar Rabobank in dit kader verwijst, is niet (voldoende gemotiveerd) gesteld of gebleken. 4.8. De exploitatiecontracten die Buma met de auteurs/uitgevers van de diverse auteursrechtelijk beschermde muziekwerken sluit (zie hiervoor aangehaald onder rechtsoverweging 2.3), vermelden dat Buma daarbij het recht met betrekking tot iedere openbaarmaking van het betreffende muziekwerk van de auteur/uitgever overgedragen krijgt, waarbij zij dit recht als enige, met uitsluiting van ieder ander, kan (doen) uitoefenen. Voorts vermelden de exploitatiecontracten dat Buma met het sluiten van de contracten een zelfstandig en op eigen naam uit te oefenen recht verwerft. Te meer nu Rabobank geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die afbreuk (kunnen) doen aan deze inhoud van de exploitatiecontracten, terwijl evenmin (voldoende gemotiveerd) is gesteld of gebleken dat de feitelijke verhoudingen tussen Buma en de auteurs/uitgevers anders liggen dan in de tussen hen gesloten contracten is neergelegd, staat in rechte vast dat Buma met het sluiten van de exploitatiecontracten voor de duur van de afzonderlijke contracten een eigen uit te oefenen recht verwerft. Van belang hierbij is dat Rabobank haar (aanvankelijke) standpunt dat de auteurs van de muziekwerken door middel van de verenigingsstructuur van Buma invloed houden op de wijze waarop Buma de overgedragen rechten exploiteert, niet langer, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft gehandhaafd, door de gemotiveerde weerlegging hiervan door Buma, inhoudende dat de leden van Buma uitsluitend invloed hebben op - kort gezegd - het beleid van Buma, niet te betwisten. 4.9. De prestatie die Buma op basis van de door haar op eigen naam met Rabobank gesloten overeenkomst tegen een vergoeding aan haar aan Rabobank levert, houdt - kort gezegd - in het bieden van de mogelijkheid om alle muziekwerken uit het wereldwijd auteursrechtelijk beschermde muziekrepertoire ten gehore te brengen. Teneinde deze prestatie aan Rabobank (en andere muziekgebruikers) te kunnen leveren, heeft Buma reeds vele exploitatiecontracten met diverse auteurs/uitgevers van auteursrechtelijk beschermde muziekwerken gesloten en sluit zij - zoals niet gemotiveerd is weersproken - ook nu nog (dagelijks) nieuwe contracten om zodoende, onder verwerving van de daartoe benodigde rechten, het aan de muziekgebruikers ter beschikking te stellen Buma-repertoire aan te vullen. Daarnaast beschikt Buma - zoals zij onbetwist heeft uitgelegd - over een eigen, zelfstandig opererende organisatie bestaande uit computersystemen, databanken en ook mankracht, die onder meer zorg draagt voor de controle van het gebruik van het Buma-repertoire, het optreden tegen inbreuken op de aan Buma overgedragen auteursrechten, het incasseren van de vergoedingen van de diverse muziekgebruikers, het bewaken van de juiste verdeling van de ontvangen gelden over de auteurs/uitgevers, het administreren en invoeren van nieuwe muziekwerken in haar computerbestanden en tot slot het onderhandelen met (potentiële) nieuwe muziekgebruikers over de condities waaronder een overeenkomst tussen de (mogelijk) nieuwe gebruiker en Buma zal worden aangegaan. Als onweersproken staat vast dat zonder deze organisatie van Buma het voor onder andere Rabobank als gebruiker van het mondiale muziekrepertoire niet mogelijk is de wettelijk vereiste toestemming tot het ten gehore brengen van het wereldwijde muziekrepertoire te verwerven. Immers, nog afgezien van het feit dat de auteurs/uitgevers door middel van de exploitatiecontracten met Buma hun rechten aan Buma hebben overgedragen en op grond daarvan geen licentie aan de gebruikers kunnen bieden om hun muziekwerken ten gehore te brengen, zouden de auteurs/uitgevers ook zonder de exploitatiecontracten met Buma het totaalpakket dat Buma thans tegen een bepaalde vergoeding aan de muziekgebruikers - waaronder Rabobank - levert, niet kunnen aanbieden. Dit niet alleen vanwege het feit dat - zoals Buma benadrukt - de auteurs/uitgevers zonder de exploitatiecontracten ieder afzonderlijk enkel over de rechten op hun eigen muziekrepertoire kunnen beschikken, maar ook omdat in dat geval de hiervoor genoemde faciliteiten die Buma thans aan onder meer Rabobank als muziekgebruiker levert, zonder welke het Buma-repertoire niet ter beschikking gesteld kan worden, alsdan niet voorhanden zijn. 4.10. De conclusie van het bovenstaande is dat Buma zelfstandig en in het economische verkeer diensten aan Rabobank (en andere muziekgebruikers) levert en aldus als ondernemer in de zin van de Wet OB 1968 is aan te merken. Dat Buma - zoals Rabobank nog benadrukt - (vanuit haar verenigingsoogpunt) de inkomsten die zij ontvangt van de muziekgebruikers (via een bepaalde verdeelsleutel) als tegenprestatie voor de aan haar overgedragen exploitatierechten aan de auteurs/uitgevers uitkeert na aftrek van haar kosten, doet - anders dan Rabobank bepleit - aan de voornoemde conclusie niet af. De wijze van aanwending van de inkomsten uit de overeenkomsten met de muziekgebruikers zegt (op zich) immers niets over de zelfstandigheid waarmee Buma de diensten aan de muziekgebruikers verricht. Rechtstreeks verband tussen vergoedingen van Rabobank en de diensten van Buma 4.11. Het primaire standpunt van Rabobank dat door Buma geen relevante prestaties in rekening worden gebracht die van belang zijn voor de heffing van BTW, onderbouwt Rabobank voorts met de - weersproken - stelling dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de door haar aan Buma betaalde vergoedingen enerzijds en de door Buma verrichte prestaties anderzijds. Rabobank licht dit toe door te betogen dat de door haar te betalen bijdragen in geen enkel opzicht afhankelijk zijn van de specifieke openbaarmakingen van de auteursrechtelijk beschermde werken. Ook dit standpunt van Rabobank treft geen doel. Redengevend daartoe is het volgende. 4.12. Artikel 2 lid 1 onder c BTW-richtlijn bepaalt - net als artikel 1 onder a Wet OB 1968 - dat een dienst belastbaar is als deze “onder bezwarende titel“ wordt verricht. Uit de jurisprudentie van het HvJ (zie onder andere HvJ 21 maart 2002, zaak C-174/00, dat antwoorden geeft op prejudiciële vragen van de Hoge Raad) vloeit voort dat de term “onder bezwarende titel“ veronderstelt dat een dienst slechts belastbaar is wanneer tussen de verrichter van de dienst (in dit geval Buma) en de ontvanger van de dienst (in dit geval Rabobank) een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de verrichter van de dienst (lees: Buma) ontvangen vergoeding de daadwerkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger (lees: Rabobank) verleende dienst. Dat in het voorliggende geval - net als in de laatstgenoemde zaak - van een tussen partijen overeengekomen forfaitaire vergoeding sprake is en de overeengekomen vergoeding in dit geval dus niet gekoppeld is aan elke afzonderlijke openbaarmaking van een specifiek muziekwerk, doet - zoals uit de voornoemde uitspraak van het HvJ van 21 maart 2002 ook voorvloeit - niet af aan het feit dat over en weer prestaties worden uitgewisseld tussen Rabobank en Buma die als tegenwaardes van elkaar zijn te bestempelen. De prestatie van Buma bestaat immers in de permanente terbeschikkingstelling aan Rabobank (en de overige muziekgebruikers) van het Buma-repertoire en de daarbij behorende faciliteiten, en niet - zoals Rabobank (kennelijk) voor ogen heeft - in de verrichting van een specifiek op de wensen van Rabobank (of een andere muziekgebruiker) aangepaste prestatie. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat een rechtstreeks verband bestaat tussen de vergoedingen van Rabobank (en de andere muziekgebruikers) aan Buma enerzijds en de door Buma verrichte prestaties anderzijds. 4.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de primaire stelling van Rabobank dat Buma geen prestaties in rekening brengt die van belang zijn voor de heffing van BTW. Subsidiaire / meer subsidiaire grondslag van de vordering 4.14. Nu op basis van het voorgaande vast staat dat Buma op zich staande diensten aan Rabobank levert en niet als tussenpersoon of - zoals Rabobank het ook wel noemt - doorgeefluik van de auteurs en uitgevers is aan te merken, treffen het subsidiaire en het meer subsidiaire standpunt van Rabobank - zoals hiervoor onder 3.2.2 en 3.2.3 is weergegeven - evenmin doel. Slotsom 4.15. De conclusie luidt dat de door Rabobank aangevoerde gronden niet leiden tot de slotsom dat Buma ten onrechte BTW heft/heeft geheven over de vergoedingen die Rabobank aan haar is verschuldigd op grond van de overeenkomst tussen partijen. Dit betekent dat de door Rabobank gevorderde verklaringen voor recht niet toewijsbaar zijn. Nu Rabobank niet wordt gevolgd in haar standpunt dat zij de reeds voldane omzetbelasting onverschuldigd heeft betaald, zal haar vordering tot terugbetaling daarvan eveneens worden afgewezen. 4.16. Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Buma worden begroot op: - vast recht 4.285,00 - salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00) Totaal EUR 7.127,00 5. De beslissing De rechtbank 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van Buma tot op heden begroot op EUR 7.127,00. Dit vonnis is gewezen door mr. L.R. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2008.?