Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3718

Datum uitspraak2008-09-29
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1736, SBR 08/2194. SBR 08/2195
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwvergunning voor een tweetal werktuigenbergingen aan de Dorpeldijk 2a te Harmelen ingetrokken omdat de bouwwerkzaamheden gedurende 26 weken hebben stilgelegen. In bezwaar is een nieuwe periode van 26 weken gehanteerd. Beroep gegrond want in bezwaar had geen nieuwe periode gehanteerd mogen worden.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 08/1736, 08/2194 en SBR 08/2195 uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 september 2008 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, inzake [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 24 juli 2008, waarbij verweerder onder meer het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 7 februari 2008 gegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aan verzoeker verleende bouwvergunningen voor een drietal boerderijen A, B en C en een tweetal werktuigenbergingen, behorende bij boerderij A en B, gelegen aan een nieuw aan te leggen weg aan de [adres], ingetrokken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 7 februari 2008 ingetrokken [lees: herroepen] voor wat betreft de bouwvergunningen voor de boerderijen A, B en C. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder, gelet op nieuwe feiten en omstandigheden, de intrekking van de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen gehandhaafd. 1.2 Het verzoek is op 19 september 2008 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W.M. van Alphen, gemachtigde, en G.C.M. Verkleij en A.H. Chaudron, beiden werkzaam bij de gemeente Woerden. Overwegingen Ten aanzien van het niet tijdig beslissen (SBR 08/1736) 2.1 Eiser heeft bij brief van 18 juni 2008 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 13 februari 2008, gericht tegen het besluit van 7 februari 2008. 2.2 Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij schade heeft geleden door het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift en dat hij om die reden nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het niet tijdig beslissen. Daartoe wordt overwogen dat het besluit van verweerder van 7 februari 2008 al bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 28 maart 2008, SBR 08/543, was geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Dit betekent dat eiser vanaf het moment van deze uitspraak in principe gebruik kon maken van de aan hem verleende bouwvergunningen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij desondanks schade heeft geleden doordat verweerder eerst op 24 juli 2008 op zijn bezwaar heeft beslist. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. De rechtbank zal dit beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren. 2.3 De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 80,50 (1/4 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Ten aanzien van het beroep (SBR 08/2195) 2.4 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.5 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijke uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor. 2.6 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet (Ww) kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien de werkzaamheden langer dan de in de bouwverordening bepaalde termijn hebben stilgelegen. Artikel 4.1, aanhef en onder b, van de bouwverordening Gemeente Woerden (hierna: de bouwverordening) bepaalt dat burgemeester en wethouders op grond van het gestelde in artikel 59 van de Ww de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk kunnen intrekken indien tussen het begin en het einde van de bouwwerkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen. 2.7 In het besluit van 7 februari 2008 heeft verweerder de aan eiser verleende bouwvergunningen ingetrokken, omdat er gedurende de periode van 6 augustus 2007 tot 4 februari 2008 (26 weken) geen sprake is geweest van bouwwerkzaamheden. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat weliswaar moet worden geconcludeerd dat in voormelde periode sprake is geweest van bouwwerkzaamheden aan beide werktuigenbergingen, maar dat die gedurende de periode van 14 december 2007 tot 25 juni 2008 (ruim 26 weken) hebben stilgelegen, zodat op die grond de intrekking van de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen wordt gehandhaafd. 2.8 Eiser heeft er op gewezen dat er gedurende de periode van 7 februari 2008 tot 24 juli 2008 sprake was van een besluit waarbij de bouwvergunningen waren ingetrokken, zodat in die periode niet met bouwvergunning werkzaamheden konden worden verricht. Eiser heeft voorts gesteld dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen in te trekken. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder er op 25 juni 2008 mee bekend was dat hij van plan was om op korte termijn van de vergunningen gebruik te maken. Ten tijde van het besluit op bezwaar was er al gebouwd aan één werktuigenberging en waren de spanten van de beide werktuigenbergingen in productie gegeven. 2.9 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, zoals toegelicht ter zitting, op het standpunt gesteld dat er bij een besluit op bezwaar sprake is van een volledige heroverweging, hetgeen betekent dat hij bij dat besluit op bezwaar een nieuwe periode mag hanteren voor de vraag of eiser binnen de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ww bedoelde termijn gebruik heeft gemaakt van de aan hem verleende bouwvergunning. 2.10 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte een andere periode heeft gehanteerd dan in het besluit van 7 februari 2008. De aard van de bevoegdheid neergelegd in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ww en een redelijke uitleg van deze bepaling brengt met zich mee dat bij de heroverweging in bezwaar dezelfde periode moet worden gehanteerd als bij het primaire besluit. 2.11 Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit, voor zover dit betreft het in stand laten van de intrekking van de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen, vernietigen. 2.12 Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat, ook indien zou moeten worden geoordeeld dat verweerder in het kader van het besluit op bezwaar wel mocht uitgaan van een nieuwe periode, de wijze waarop in dit geval van gebruik is gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking van een bouwvergunning de rechterlijke toets niet kan doorstaan. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe het volgende. 2.13 Verweerder dient bij het hanteren van de bevoegdheid neergelegd in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ww alle relevante belangen te inventariseren en af te wegen. In het bestreden besluit is echter niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze een belangenafweging is gemaakt. 2.14 Voorts overweegt de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 januari 2006 (www.rechtspraak.nl, LJN: AU9835), dat bij afweging van alle relevante belangen onder meer de vraag dient te worden beantwoord of het niet-tijdig gebruik maken van de bouwvergunning aan eiser is toe te rekenen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het eiser in ieder geval niet is toe te rekenen dat hij gedurende de periode van 7 februari 2008, de datum van de intrekking van de verleende bouwvergunning, tot 28 maart 2008, de datum van de uitspraak in de voorlopige voorziening, geen gebruik heeft gemaakt van de op dat moment door verweerder ingetrokken bouwvergunning. 2.15 De voorzieningenrechter stelt bovendien vast dat verweerder in het kader van de vereiste belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat verweerder, naar aannemelijk is geworden, op 25 juni 2008 bekend was met het feit dat eiser de intentie had om op korte termijn met de bouwwerkzaamheden te beginnen. Ter zitting is verder voldoende aannemelijk geworden dat verweerder wist dat er op 24 juli 2008, ten tijde van het bestreden besluit, al bouwwerkzaamheden waren verricht aan één van de werktuigenbergingen en dat er op dat moment elders werd gewerkt aan de constructie. De aannemer van eiser heeft op 15 juli 2008 bij verweerder een aanpassing van de constructietekeningen ingediend. 2.16 Gelet op hetgeen is overwogen kan verweerder geen ander besluit nemen dan het besluit van 7 februari 2008, voor zover het betreft de intrekking van de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen, herroepen. De voorzieningenrechter zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien, dit besluit in zoverre herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 2.17 Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Bpb vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 08/2194): 2.18 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist. Beslissing De voorzieningenrechter, Ten aanzien van het beroep: 3.1 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar van 13 februari 2008, niet-ontvankelijk; 3.2 verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juli 2008, voor zover dit betreft het in stand laten van de intrekking van de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen, gegrond; 3.3 vernietigt het besluit van 24 juli 2008, voor zover dit betreft het in stand laten van de intrekking van de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen; 3.4 herroept het besluit van 7 februari 2008, voor zover het betreft de intrekking van de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen; 3.5 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 24 juli 2008, voor zover dit betreft het in stand laten van de intrekking van de bouwvergunningen voor de werktuigenbergingen; 3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 724,50 (€ 80,50 in verband met het beroep tegen de fictieve weigering en € 644,- in verband met het beroep tegen het besluit van 24 juli 2008), te betalen door de gemeente Woerden; 3.7 bepaalt dat de gemeente Woerden het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- aan hem vergoedt; Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening: 3.8 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2008. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. J.K. van de Poel mr. S. Wijna Afschrift verzonden op: Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.