
Jurisprudentie
BF3715
Datum uitspraak2008-09-23
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/32971
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/32971
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vreemdelingenbewaring / China / zicht op uitzetting
De rechtbank kan verweerders standpunt, dat sprake is van een veranderde situatie, waardoor thans – anders dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling - voor illegale Chinese vreemdelingen wél kan worden gesproken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, niet volgen. Daarbij acht de rechtbank relevant dat verweerder, hoewel daartoe uitgenodigd op de zitting, over de inhoud van de gevoerde gesprekken op diplomatiek en politiek niveau geen concrete informatie heeft kunnen verschaffen op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat thans op korte termijn overgaan zal kunnen worden tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China. De rechtbank ziet derhalve geen verandering ten opzichte van de situatie zoals door de Afdeling is beoordeeld in haar uitspraak van 5 september 2008. De omstandigheid dat op 8 september 2008 een laissez-passer is afgegeven rechtvaardigt evenmin de conclusie dat er sprake is van een gewijzigde situatie op dit punt, omdat verweerder –desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen aangeven onder welke omstandigheden deze is afgegeven. De verklaring dat in die ene zaak de vreemdeling persoongegevens heeft ingevuld, waaronder zijn identiteitsnummer, is in dit verband onvoldoende concreet om te kunnen concluderen dat thans, anders dan voorheen, zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank concludeert dan ook uit het voorgaande dat het zicht op uitzetting vanaf de aanvang van de bewaring heeft ontbroken.
De rechtbank kan verweerders standpunt, dat sprake is van een veranderde situatie, waardoor thans – anders dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling - voor illegale Chinese vreemdelingen wél kan worden gesproken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, niet volgen. Daarbij acht de rechtbank relevant dat verweerder, hoewel daartoe uitgenodigd op de zitting, over de inhoud van de gevoerde gesprekken op diplomatiek en politiek niveau geen concrete informatie heeft kunnen verschaffen op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat thans op korte termijn overgaan zal kunnen worden tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China. De rechtbank ziet derhalve geen verandering ten opzichte van de situatie zoals door de Afdeling is beoordeeld in haar uitspraak van 5 september 2008. De omstandigheid dat op 8 september 2008 een laissez-passer is afgegeven rechtvaardigt evenmin de conclusie dat er sprake is van een gewijzigde situatie op dit punt, omdat verweerder –desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen aangeven onder welke omstandigheden deze is afgegeven. De verklaring dat in die ene zaak de vreemdeling persoongegevens heeft ingevuld, waaronder zijn identiteitsnummer, is in dit verband onvoldoende concreet om te kunnen concluderen dat thans, anders dan voorheen, zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank concludeert dan ook uit het voorgaande dat het zicht op uitzetting vanaf de aanvang van de bewaring heeft ontbroken.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/32971
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2008
inzake
[eiser],
geboren op [1987],
nationaliteit Chinese,
verblijvende te Dordrecht in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr. J. Wolfert-Brouwer,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. F.S. Schoot.
Procesverloop
Op 10 september 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 11 september 2008 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 22 september 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. H.M.L. Brands, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 september 2008, 200805982/1, LJN: BE9987, geen zicht op uitzetting bestaat. Daarbij is gewezen op het feit dat in 2005 door de Chinese autoriteiten nog 300 laissez passers zijn verstrekt. In 2007 zijn 680 laissez passeraanvragen ingediend en in 2008 270. In deze periode is er slechts één laissez passer verstrekt, derhalve ongeveer 1‰. Het is daarom nog te vroeg om op basis van de op 8 september 2008 verstrekte laissez passer te kunnen stellen dat thans wel zicht op uitzetting bestaat. Eiser weet niets over een identiteitsnummer.
3. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat inmiddels na de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2008 concrete feiten aanwezig zijn op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat er thans wel sprake is van zicht op uitzetting. Thans zijn nieuwe feiten en omstandigheden met betrekking tot laissez-passerafgifte door de Chinese autoriteiten bekend geworden. Zo is het diplomatieke verkeer tussen de Nederlandse overheid en de Chinese autoriteiten voortgezet, in de vorm van een voorbereidend overleg op 1 september 2008 op hoog ambtelijk niveau. Op 8 september 2008 heeft een overleg plaatsgehad tussen de minister van Justitie en de Chinese ambassadeur. Op 9 september 2008 heeft er wederom overleg plaatsgehad op hoog ambtelijk niveau. Bij zijn voorgenomen bezoek in oktober 2008 aan China zal de minister-president de situatie rond de terugkeer van illegale vreemdelingen bespreken met zijn Chinese ambtgenoot. Volgens verweerder klinkt in de houding van de van de Chinese autoriteiten een verandering door, waaruit kan worden afgeleid dat er meer laisssez passers zullen volgen. Deze indruk wordt versterkt doordat er op 8 september 2008 door de Chinese autoriteiten een laissez passer afgegeven ten behoeve van een in bewaring gestelde Chinese vreemdeling. Voorts is door verweerder benadrukt dat van elke vreemdeling, derhalve ook van eiser, kan worden verwacht dat hij concrete en verifieerbare informatie verstrekt om zijn identiteit te onderbouwen. Verweerder wil daarbij niet zover gaan dat van eiser wordt verlangd dat hij zijn identiteitsnummer achterhaalt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn moet in elk stadium van de bewaring bestaan, daar vreemdelingenbewaring ingevolge de aanhef van artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000, slechts is toegestaan met het oog op de uitzetting van de vreemdeling. Hieruit volgt, dat wanneer het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn op enig moment komt te ontvallen, de bewaring moet worden opgeheven.
6. In haar uitspraak van 5 september 2008 heeft de Afdeling onder meer overwogen dat van een in bewaring gestelde vreemdeling kan worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent. Hoewel de verplichting daartoe ook geldt in de situatie dat ondanks zodanige medewerking niet tot uitzetting kan worden gekomen, kan de desbetreffende vreemdeling in dat geval niet langer ter motivering van de bewaring worden tegengeworpen dat hij niet of in onvoldoende mate aan zijn verplichting tot medewerking voldoet. Verder is geoordeeld dat de staatsecretaris weliswaar de nodige inspanningen verricht op diplomatiek niveau, doch hieruit blijkt niet van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat thans op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China, ook als de vreemdeling de vereiste medewerking verleent. De Afdeling heeft daarbij van belang geacht dat de staatssecretaris over de inhoud van de gevoerde gesprekken noch over de termijn waarbinnen een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten mag worden verwacht ter zitting van 21 augustus 2008 helderheid heeft kunnen verschaffen. Onder deze omstandigheden heeft de Afdeling vastgesteld dat het zicht op uitzetting is komen te ontbreken, zodat de inbewaringstelling van de vreemdeling met ingang van voormelde datum onrechtmatig moet worden geacht.
7. In de onderhavige zaak heeft eiser verklaard dat hij op vijftienjarige leeftijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling naar Nederland is gekomen en dat hij niet beschikt over een paspoort of andere identiteitsdocumenten. Verder blijkt uit de stukken dat eiser heeft verklaard volledig mee te willen werken en dat hij een laissez passeraanvraag heeft ingevuld. Niet gesteld noch gebleken is dat eiser niet wil meewerken aan zijn uitzetting.
8. De rechtbank kan verweerders standpunt, dat sprake is van een veranderde situatie, waardoor thans – anders dan ten tijde van de voornoemde uitspraak van de Afdeling - voor illegale Chinese vreemdelingen wél kan worden gesproken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, niet volgen. Daarbij acht de rechtbank relevant dat verweerder, hoewel daartoe uitgenodigd op de zitting, over de inhoud van de gevoerde gesprekken op diplomatiek en politiek niveau geen concrete informatie heeft kunnen verschaffen op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat thans op korte termijn overgaan zal kunnen worden tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China. De rechtbank ziet derhalve geen verandering ten opzichte van de situatie zoals door de Afdeling is beoordeeld in haar uitspraak van 5 september 2008.
De omstandigheid dat op 8 september 2008 een laissez-passer is afgegeven rechtvaardigt evenmin de conclusie dat er sprake is van een gewijzigde situatie op dit punt, omdat verweerder – desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen aangeven onder welke omstandig¬heden deze is afgegeven. De verklaring dat in die ene zaak de vreemdeling persoongegevens heeft ingevuld, waaronder zijn identiteitsnummer, is in dit verband onvoldoende concreet om te kunnen concluderen dat thans, anders dan voorheen, zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
De rechtbank concludeert dan ook uit het voorgaande dat het zicht op uitzetting vanaf de aanvang van de bewaring heeft ontbroken.
9. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 23 september 2008.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreedeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
11. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
12. Nu de bewaring blijkens het voorgaande van aanvang af onrechtmatig is, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
13. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 23 september 2008, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 10 september 2008 tot en met 22 september 2008 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 1 x € 105,00 en 12 x € 80,00 is € 1065,00.
14. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
15. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 23 september 2008;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1065,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van P. Bijen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2008.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1065,00 (ZEGGE: ÉÉNDUIZENDVIJFENZESTIG EURO)
Aldus gedaan op 23 september 2008 door mr. J.R. van Es-de Vries.