Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3708

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/29235
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitzetting / indienen asielaanvraag / feitelijke handeling
In het onderhavige geval wordt gesteld dat verzoeker ter zitting van de politierechter een asielverzoek heeft gedaan. Voorts heeft hij toen hij ter verwijdering naar het vliegtuig werd gebracht nog geroepen dat hij asiel wenste. Ondanks dat het de Nederlandse overheid duidelijk moest zijn dat verzoeker asiel wenste aan te vragen is hij daartoe ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld, aldus verzoekers gemachtigde. Gesteld wordt dat de impliciete weigering om hem, voorafgaande aan zijn uitzetting, in de gelegenheid te stellen een asielaanvraag in te dienen, ondanks zijn verzoek om bescherming, in strijd is met (internationale) regelgeving. De voorzieningenrechter overweegt dat, anders dan de gemachtigde van verzoeker meent, uit het proces-verbaal van de zitting bij de politierechter slechts kan worden opgemaakt dat verzoeker het voornemen heeft uitgesproken een asielaanvraag in te willen dienen. Van verzoeker mocht worden verwacht dat hij alsnog een daartoe strekkend verzoek zou richten aan de juiste instantie. Uit de processtukken blijkt verder dat verweerder niet eerder dan 11 augustus 2008 middels een fax van verzoekers gemachtigde in kennis is gesteld van de wens van verzoeker tot het indienen van een asielaanvraag. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat verzoeker zelf op enig ander moment daadwerkelijk een asielverzoek heeft gedaan. Met name is niet gebleken dat verzoeker nog rond zijn verwijdering om asiel heeft verzocht. Nu voorshands niet is gebleken dat verzoeker daadwerkelijk op enig moment aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat hij een asielaanvraag wenste in te dienen, kan er reeds hierom ook geen sprake zijn van een weigering door verweerder om verzoeker in de gelegenheid te stellen een aanvraag in te dienen. Van een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 is dan ook geen sprake.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/29235 Uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2008 inzake [verzoeker], geboren op [1986], nationaliteit Turkse, verblijvende te Turkije, verzoeker, gemachtigde mr. E.P.A. Zwart, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr. M.F. van der Lubbe. Procesverloop Op 13 augustus 2008 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de impliciete weigering door verweerder om verzoeker in de gelegenheid te stellen een asielaanvraag in te dienen. Op dezelfde datum heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank, verzocht om hangende de bezwaarschriftprocedure een voorlopige voorziening te treffen. De zaak is behandeld op de zitting van 29 augustus 2008, waar verzoeker is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Verzoeker heeft zich – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – op het standpunt gesteld dat de impliciete weigering om hem, voorafgaande aan zijn uitzetting, in de gelegenheid te stellen een asielaanvraag in te dienen, ondanks zijn verzoek om bescherming, in strijd is met (internationale) regelgeving. Daartoe heeft verzoeker gesteld dat een verschil moet worden gemaakt tussen een asielverzoek en een asielaanvraag. Onder verwijzing naar de artikelen 2 en 3 van de EG-verordening nr. 343/2003 (de Dublin-verordening) en de artikel 6 e.v. van de Richtlijn 2005/85/EG (procedure richtlijn asiel) stelt verzoeker dat aan een asielaanvraag een vormvrij asielverzoek vooraf gaat, waarna degene die het asielverzoek heeft gedaan in de gelegenheid moet worden gesteld een formele asielaanvraag in te dienen. In het onderhavige geval heeft verzoeker, zo stelt zijn gemachtigde, ter zitting van de politierechter te Haarlem op 29 juli 2008 een asielverzoek gedaan, hetgeen expliciet blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding dat van die zitting is opgemaakt. Voorts heeft verzoeker toen hij ter verwijdering naar het vliegtuig werd gebracht nog geroepen dat hij asiel wenste. Ondanks dat het de Nederlandse overheid duidelijk moest zijn dat verzoeker asiel wenste aan te vragen is hij daartoe ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld, aldus verzoekers gemachtigde. De weigering zulks te doen is een handeling in de zin van artikel 72, derde lid van de Vw, waartegen bezwaar open staat. In onderhavige verzoek wordt gevorderd te bepalen dat verweerder binnen een week verzoekers terugkeer naar Nederland faciliteert (om hem in staat te stellen alsnog een formele asielaanvraag in te dienen). 3. Verweerders gemachtigde heeft zich – eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat verzoeker op enig moment gedurende de detentie danwel voorafgaande aan zijn verwijdering op 9 augustus 2008 uitlatingen heeft gedaan op basis waarvan het verweerder bekend had moeten zijn dat verzoeker asiel wenste aan te vragen. Pas op 11 augustus heeft verzoekers gemachtigde een fax aan verweerder gezonden met daarin de mededeling dat verzoeker een asielverzoek wenste in te dienen. 4. De vraag waarvoor de voorzieningenrechter zich thans geplaatst ziet, en die beantwoording behoeft voordat kan worden toegekomen aan de vraag of verweerder heeft geweigerd verzoeker een asielaanvraag te laten indienen, is of verzoeker op enig moment voorafgaande aan zijn uitzetting kenbaar heeft gemaakt een asielaanvraag te willen indienen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag voorshands ontkennend en overweegt daartoe allereerst dat uit het proces-verbaal van de zitting van de politierechter van 29 juli 2008 blijkt dat verzoeker het volgende heeft verklaard. “(..) Ik heb me achteraf bedacht en het is nu mijn bedoeling om in Nederland asiel aan te vragen maar dat heb ik nog niet gedaan”. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat de raadsvrouwe van verzoeker de politierechter heeft verzocht de inhoudelijke behandeling van de zaak aan te houden in verband met het voornemen van verzoeker om in Nederland asiel aan te vragen. Alvorens de strafzaak af te doen, zou verzoeker in de gelegenheid moeten worden gesteld deze asielaanvraag te doen. 5. Anders dan de gemachtigde van verzoeker meent, kan uit dit proces-verbaal slechts worden opgemaakt dat verzoeker het voornemen heeft uitgesproken een asielaanvraag in te willen dienen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht van verzoeker worden verwacht dat hij alsnog een daartoe strekkend verzoek zou richten aan de juiste instantie. Dat ook bij verzoekers gemachtigde duidelijk was dat verzoekers opmerking ter zitting niet meer dan een voornemen inhield, wordt ook bevestigd door de inhoud van de brief van de raadsvrouwe aan verzoeker van 29 juli 2008, waarin hem ten stelligste wordt aangeraden asiel aan te vragen zodra hij is overgebracht naar vreemdelingendetentie op Schiphol. Niet blijkt dat verzoeker dit heeft gedaan. 6. Uit de processtukken blijkt verder dat verweerder niet eerder dan 11 augustus 2008 middels een fax van verzoekers gemachtigde in kennis is gesteld van de wens van verzoeker tot het indienen van een asielaanvraag. Uit de stukken kan niet worden opgemaakt dat verzoeker zelf op enig ander moment daadwerkelijk een asielverzoek heeft gedaan. Met name is niet gebleken dat verzoeker nog rond zijn verwijdering om asiel heeft verzocht, nu hierover, blijkens een telefoonnotitie van verweerder van 12 augustus 2008, in de mutaties van de Koninklijke marechaussee (KMar) niets staat vermeld. 7. Nu voorshands niet is gebleken dat verzoeker daadwerkelijk op enig moment aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat hij een asielaanvraag wenste in te dienen, kan er reeds hierom ook geen sprake zijn van een weigering door verweerder om verzoeker in de gelegenheid te stellen een aanvraag in te dienen. 8. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. 9. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 10. Beslist wordt als volgt. Beslissing De voorzieningenrechter, - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. drs. C.R. Jansen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2008.