
Jurisprudentie
BF3704
Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000379-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000379-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het hof veroordeelt verdachte ter zake van doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Verdachte heeft op de avond van 24 april 2007 zijn 19-jarige ex-vriendin door verstikking om het leven gebracht. Verdachte heeft het slachtoffer het meest wezenlijke bezit, haar leven, ontnomen. Tevens heeft hij de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie in het bijzonder haar ouders en haar zusje, onbeschrijflijk veel leed berokkend. Het hof hanteert voor doodslag in beginsel als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Het hof acht de wijze waarop verdachte met (het lichaam van) het slachtoffer is omgegaan nadat hij dacht dat zij was overleden volstrekt respectloos. Dit geldt ook voor de handelingen en gedragingen van verdachte die avond en nacht om zijn verantwoordelijkheid voor de dood van het slachtoffer te verhullen. Anderzijds houdt het hof rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit en met de omstandigheid dat verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer. Ook houdt het hof er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat de beide deskundigen die omtrent verdachte gerapporteerd hebben, hebben geconcludeerd dat de kans op herhaling (zeer) gering is. Het voorgaande tegen elkaar afwegende ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het geformuleerde uitgangspunt.
Verdachte heeft op de avond van 24 april 2007 zijn 19-jarige ex-vriendin door verstikking om het leven gebracht. Verdachte heeft het slachtoffer het meest wezenlijke bezit, haar leven, ontnomen. Tevens heeft hij de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie in het bijzonder haar ouders en haar zusje, onbeschrijflijk veel leed berokkend. Het hof hanteert voor doodslag in beginsel als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Het hof acht de wijze waarop verdachte met (het lichaam van) het slachtoffer is omgegaan nadat hij dacht dat zij was overleden volstrekt respectloos. Dit geldt ook voor de handelingen en gedragingen van verdachte die avond en nacht om zijn verantwoordelijkheid voor de dood van het slachtoffer te verhullen. Anderzijds houdt het hof rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit en met de omstandigheid dat verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer. Ook houdt het hof er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat de beide deskundigen die omtrent verdachte gerapporteerd hebben, hebben geconcludeerd dat de kans op herhaling (zeer) gering is. Het voorgaande tegen elkaar afwegende ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het geformuleerde uitgangspunt.
Hoger beroep van rechtbank Groningen, LJN BC3370
Uitspraak
Parketnummer: 24-000379-08
Parketnummer eerste aanleg: 18-630222-07
Arrest van 30 september 2008 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 4 februari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2008, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 6 november 2007 en 21 januari 2008.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van doodslag zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2007, in de gemeente Groningen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg voornoemde [slachtoffer] (met kracht) met beide handen, althans een hand, om de keel/hals vastgepakt en/of beetgepakt en/of (vervolgens) (met kracht) de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of (met kracht) met beide handen, althans een hand, op de mond en/of neus van die [slachtoffer] gedrukt en/of dichtgedrukt en/of een kussen in/op het gezicht van die [slachtoffer] gedrukt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2007, in de gemeente Groningen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met beide handen om de keel/hals vastgepakt en vervolgens met kracht de keel van die [slachtoffer] dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden, tengevolge waarvan voor-noemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
doodslag.
Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door B.T. Takkenkamp, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, op 29 juni 2007 naar aanleiding van het ten laste gelegde feit een psychiatrisch rapport uitgebracht. Voorts is door G. de Bruijn, klinisch psycholoog / psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige, op 22 juli 2007 naar aanleiding van het ten laste gelegde feit een psychologisch rapport omtrent verdachte uitgebracht. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit geen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Beide deskundigen achten verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het door hem gepleegde feit.
Het hof neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de zijne.
Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op de avond van 24 april 2007 zijn 19-jarige ex-vriendin [slachtoffer] door verstikking om het leven gebracht in de woning die op dat moment nog door hen beiden werd bewoond. De verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] gedurende de hele avond ruzie met elkaar hadden en dat de spanningen steeds hoger opliepen. Volgens verdachte hadden dergelijke ruzies, die weliswaar regelmatig voorkwamen, nog nooit eerder geresulteerd in het gebruik van fysiek geweld. Op de bewuste avond gebeurde dit echter wel, met alle vreselijke gevolgen van dien.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij vlak vóór het gebeurde geprobeerd heeft in contact te komen met twee van zijn vrienden. Vanwege de ruzie met [slachtoffer] wilde verdachte naar eigen zeggen het huis uit om "wat lucht te krijgen". Toen hij zijn vrienden niet kon bereiken, heeft verdachte een klasgenoot gebeld, omdat hij die middag op school had opgevangen dat een aantal van zijn klasgenoten die avond zou gaan stappen in de binnenstad van Groningen. Verdachte heeft in dat telefoongesprek afgesproken dat hij die avond ook mee zou gaan. Na afloop van dit telefoontje is verdachte naar [slachtoffer] gelopen - die zich in de slaapkamer bevond - om haar te zeggen dat hij uit zou gaan. Opnieuw ontstond er een hevige ruzie tussen verdachte en [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] tijdens die ruzie zodanig grievende bewoordingen jegens hem heeft gebezigd, dat er iets bij hem knapte. Hij is op [slachtoffer] gaan zitten, heeft zijn handen om haar keel gelegd en heeft haar keel dichtgedrukt. Naar eigen zeggen wilde hij daarmee bereiken dat [slachtoffer] op zou houden met schreeuwen en naar hem zou luisteren. Door het samendrukkend geweld op haar hals, hetgeen heeft geleid tot een gebrek aan zuurstof en bloedstuwing van de hersenen, is [slachtoffer] echter overleden.
Verdachte heeft een einde gemaakt aan het leven van een jonge vrouw, die zich in de bloei van haar leven bevond en die een mooi toekomstperspectief had. Hij heeft haar het meest wezenlijke bezit, haar leven, ontnomen. Tevens heeft verdachte de nabestaanden van [slachtoffer], onder wie in het bijzonder haar ouders en haar zusje, onbeschrijflijk veel leed berokkend. De vader en het zusje van [slachtoffer] hebben ter terechtzitting in hoger beroep getracht onder woorden te brengen - voor zover dit in woorden uit te drukken valt - welke invloed de gewelddadige dood van [slachtoffer] tot op de dag van vandaag op hun leven heeft.
Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De rechtsorde is door het bewezen verklaarde feit ernstig geschokt. Vanzelfsprekend komt alleen een vrijheidsstraf van lange duur voor afdoening van dit feit in aanmerking. Daarbij hanteert het hof voor doodslag in beginsel als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Het hof ziet zich thans voor de vraag gesteld of er in de onderhavige zaak feiten of omstandigheden zijn die oplegging van een lichtere of juist een zwaardere straf rechtvaardigen.
De rechtbank heeft het de verdachte aangerekend dat hij geen medische hulp voor [slachtoffer] heeft ingeschakeld nadat hij haar keel had losgelaten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [slachtoffer] blijkens het obductieverslag en de verklaring van de patholoog-anatoom ter terechtzitting in eerste aanleg waarschijnlijk nog niet was overleden op het moment waarop verdachte haar losliet. Voorts heeft de rechtbank in de strafmotivering tot uitdrukking gebracht dat de wijze waarop verdachte te werk is gegaan nadat hij dacht dat [slachtoffer] was overleden strafverzwarend heeft gewerkt. Ook de advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat verdachtes gedrag na het doden van [slachtoffer] strafverhogend dient te werken. Verdachte heeft verklaard dat hij - nadat hij tevergeefs geprobeerd had [slachtoffer] mond-op-mond-beademing te geven en voor zichzelf tot de conclusie was gekomen dat [slachtoffer] was overleden - het beddengoed in de wasmachine heeft gedaan en [slachtoffer] vanuit de slaapkamer naar de keuken heeft gedragen en haar daar op de grond heeft gelegd. Vervolgens heeft hij een gaspit opengedraaid, het raam open gezet en een tweetal kaarsen aangestoken. Volgens verdachte heeft hij dit alles gedaan om de indruk te wekken dat iemand anders verantwoordelijk was voor de dood van [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard: "Ik wilde het zo ver mogelijk bij mij vandaan halen." Tot slot heeft verdachte zich omgekleed en is hij naar de klasgenoot gefietst met wie hij eerder op de avond een afspraak had gemaakt. Onderweg naar de binnenstad en tijdens het stappen heeft hij nog een aantal keren naar het mobiele nummer van [slachtoffer] gebeld. Uiteindelijk heeft verdachte pas op 25 april 2007 om 3:26 uur het alarmnummer gebeld. De rechtbank noemt deze handelwijze van verdachte verwijtbaar, berekenend en egocentrisch. Ook de advocaat-generaal heeft verdachtes gedragingen aldus gekwalificeerd.
De raadsman van verdachte heeft echter aangevoerd dat verdachtes gedragingen werden ingegeven door de paniek en de angst die hij voelde op het moment dat hij meende dat [slachtoffer] door zijn toedoen was overleden. Voorts kon en mocht verdachte volgens de raadsman ook menen dat zij dood was. De patholoog-anatoom heeft immers ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard hoe moeilijk het voor een leek en zelfs voor een arts is om vast te stellen of iemand na een dergelijke gebeurtenis wel of niet is overleden.
Wat er ook zij van de verklaringen van de patholoog-anatoom omtrent de vraag op welk moment [slachtoffer] is overleden, het hof is ervan overtuigd dat verdachte ten tijde van de hierboven omschreven handelingen in de veronderstelling verkeerde en kon verkeren dat [slachtoffer] op dat moment reeds was overleden en dat daarom het inschakelen van medische hulp geen zin meer had. De handelingen die verdachte vervolgens heeft verricht zouden gekwalificeerd kunnen worden als berekenend en egocentrisch. Het hof acht echter evenzeer voorstelbaar dat verdachte heeft gehandeld vanuit gevoelens van angst en paniek, zoals door de raadsman is betoogd. Wat er zich werkelijk in verdachtes hoofd heeft afgespeeld op die bewuste avond in april 2007 zal nooit met zekerheid gezegd kunnen worden. Hoe dan ook is het hof van oordeel dat de wijze waarop verdachte met (het lichaam van) [slachtoffer] is omgegaan nadat hij dacht dat zij was overleden volstrekt respectloos was. Dit geldt ook voor de handelingen en gedragingen van verdachte die avond en nacht om zijn verantwoordelijkheid voor de dood van [slachtoffer] te verhullen. Het hof zal daarmee bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf dan ook in voor verdachte nadelige zin rekening houden.
Anderzijds houdt het hof echter rekening met de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit nog maar 21 jaar oud was en zal moeten leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer]. Voorts heeft verdachte (ook) ter terechtzitting in hoger beroep berouw getoond, zowel ten opzichte van de nabestaanden van [slachtoffer] als ook ten opzichte van zijn eigen familie. Tot slot houdt het hof er rekening mee dat verdachte blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 mei 2008 nog nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en dat de beide deskundigen die omtrent verdachte gerapporteerd hebben, hebben geconcludeerd dat de kans op herhaling (zeer) gering is.
Het voorgaande tegen elkaar afwegende ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt. Het hof zal verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, mr. S.H. Wachter en mr. S.J. van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. E. Hoekstra als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.