Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3491

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-09-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07 / 41877
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser heeft de Poolse nationaliteit. Hij verzoekt om verstrekking van een document op grond van artikel 9 Vw. Beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belang.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 07 / 41877 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 juli 2008 in de zaak van: [naam eiser], geboren op [geboortedatum], van Poolse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.M. Sidler, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Eiser heeft op 11 juli 2006 een aanvraag ingediend om toetsing aan het gemeenschapsrecht en verstrekking van het daaraan verbonden verblijfsdocument op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 november 2006 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 31 januari 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 27 februari 2007 beroep ingesteld. Bij besluit van 1 maart 2007 heeft verweerder het besluit op bezwaar ingetrokken en vervolgens het bezwaar gegrond verklaard. 1.2 Bij uitspraak van 12 september 2007 (AWB 07/9113 e.v.) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep van eiser tegen de besluiten van 31 januari 2007 en 1 maart 2007 gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. 1.3 Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft verweerder het bezwaar wederom gegrond verklaard en voornoemde uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats ingelast. Eiser heeft tegen dit besluit op 6 november 2007 beroep ingesteld. 1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 april 2008. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Op grond van artikel 8.12, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), voor zover hier van belang, meldt de vreemdeling, die de nationaliteit bezit van een Staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en die in Nederland werknemer is, zich uiterlijk binnen een maand na afloop van de periode van drie maanden na inreis, bij verweerder ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie in geval hij beoogt langer dan drie maanden in Nederland te verblijven. 2.3 Ingevolge artikel 8.12, zesde lid, Vb verstrekt de minister na de in het vierde lid bedoelde inschrijving onmiddellijk een verklaring van inschrijving, waarin naam en adres van de ingeschreven vreemdeling en de datum van inschrijving staat vermeld. 2.4 In hoofdstuk B10/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is neergelegd dat op grond van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer op het grondgebied van de lidstaten voor de Burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38) aan EU-onderdanen geen document of schriftelijke verklaring (sticker voor verblijfsaantekeningen), waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, wordt afgegeven. Slechts het duurzame verblijfsrecht van EU-onderdanen blijkt uit een op aanvraag te verstrekken document 'duurzaam verblijf Burgers van de Unie'. 2.5 Verweerder heeft in de bij het bestreden besluit behorende brief van 23 oktober 2007 eiser meegedeeld dat zijn aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht wordt ingewilligd. Daarbij heeft verweerder eiser tevens meegedeeld dat vanaf 1 mei 2006 aan Burgers van de Unie geen EU-document meer wordt verstrekt. Eiser komt wel in aanmerking voor een 'Verklaring van inschrijving Burger van de Unie'. Deze verklaring wordt afgegeven in de vorm van een sticker en geeft aan dat eiser een verblijfsrecht voor langere tijd geniet. 2.6 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat niet tot afgifte van een EG-verblijfskaart kan worden overgegaan en dat kan worden volstaan met de afgifte van een sticker in eisers paspoort. Aan eiser dient met ingang van 30 mei 2006 een verblijfskaart te worden verleend omdat de beslissing een declaratoire rechtshandeling en geen constitutieve rechtshandeling inhoudt. Verweerder is ook na 1 mei 2007 overgegaan tot afgifte van verblijfskaarten aan EU-onderdanen. Eiser beroept zich dan ook op het gelijkheidsbeginsel en onderbouwt dit met een afschrift van een verblijfskaart als hier bedoeld, afgegeven aan [naam] van Poolse nationaliteit, op 1 maart 2007. Het belang bij een dergelijke verblijfskaart is gelegen in de omstandigheid dat eiser in de praktijk regelmatig moeilijkheden blijkt te krijgen met Nederlandse ingezetene en overheidsdienaren, bankinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, woningbouw-verenigingen en dergelijke. De EG-verblijfskaart neemt elke twijfel door de Nederlandse overheidsdienaren en particuliere personen weg, zo leert de ervaring van een collega van eiser. Voorts is eiser voornemens een schadevergoedingsvordering tegen verweerder in te dienen omdat deze ten onrechte meende de gevraagde verblijfskaart aanvankelijk te mogen weigeren en vervolgens slechts een sticker werd toegezegd. Ten slotte wijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 28 november 2007 (kenmerk: 2007065070/1) en stelt dat hij belang heeft bij de onderhavige procedure zodat het beroep ontvankelijk is. 2.7 Verweerder heeft zich in het verweerschrift - voor zover nieuw - op het volgende standpunt gesteld. De enkel verwijzing naar de gronden van beroep in andere bij de rechtbank aanhangige procedures kan niet worden aangemerkt als gronden van beroep in de zin van de Awb. Voorts volgt uit Richtlijn 2004/38 dat afgifte van een EU-verblijfskaart door lidstaten aan gemeenschapsonderdanen, beperkt dient te blijven tot familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 9, eerste lid, van de Richtlijn juncto artikel 13 van de Richtlijn. In het beleid zoals neergelegd in B10/2.6. Vc is een uitwerking gegeven aan genoemde bepalingen in de Richtlijn. Eiser is derhalve op goede gronden niet in het bezit gesteld van een EU-verblijfskaart. Door ondanks voornoemde bepalingen in de Richtlijn toch de afgifte van een EU-document te verlangen, miskent eiser dat de Richtlijn rechtstreekse werking heeft en verweerder aldus geen ruimte toelaat om de groep van rechthebbenden op nationaal niveau te verruimen. De rechtbank overweegt als volgt. 2.8 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eiser belang heeft bij het instellen van het onderhavige beroep. 2.9 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een belanghebbende bij de ter zake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken. 2.10 Op 1 mei 2006 is de Richtlijn 2004/38 in werking getreden. 2.11 Ingevolge artikel 7, eerste lid, sub a van de Richtlijn 2004/38 heeft iedere Burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is. 2.12 Uit artikel 8 van de Richtlijn 2004/38 volgt dat enige formaliteit die het gastland van een Burger van de Unie, die verblijf van langer dan drie maanden in het gastland wenst, mag verlangen, is dat hij zich bij de bevoegde autoriteiten laat inschrijven. In dat geval wordt ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, onmiddellijk een verklaring van inschrijving afgegeven. Het voorgaande is geïmplementeerd in artikel 8.12, vierde en zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). 2.13 Verweerder heeft eiser bij het bestreden besluit meegedeeld dat hij in aanmerking komt voor een "Verklaring van Inschrijving van Burger van de Unie", als bedoeld in artikel 8.12 Vb. 2.14 De rechtbank stelt vast dat een verklaring als hiervoor bedoeld geen andere strekking heeft dan de verblijfskaart vóór 1 mei 2006 had, namelijk te dienen als bewijs van rechtmatig verblijf als Burger van de Unie. Met de door eiser bepleite afgifte van een verblijfskaart, zo al mogelijk, worden dan ook geen aanvullende of sterkere aanspraken verkregen dan met de "verklaring van inschrijving van Burger van de Unie." Alle rechten verbonden aan het burgerschap van de Unie vloeien immers rechtsreeks uit het Verdrag voort. Eiser heeft dan ook geen belang bij het onderhavige beroep. 2.15 De omstandigheid dat eiser, naar gesteld, bij het openen van bankrekeningen, het huren van een woning en dergelijke moeilijkheden ondervind, is geen gevolg van het bestreden besluit, maar van onvoldoende bekendheid van derden met de omstandigheid dat Poolse onderdanen sinds 1 mei 2007 van rechtswege verblijf hebben op grond van het EU-Verdrag en Richtlijn 2004/38. Dit kan derhalve aan het vorenstaande niet afdoen. 2.16 Eiser verwijst voorts naar de een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 november 2007 (kenmerk: 2007065070/1). In deze uitspraak is echter slechts geoordeeld dat de enkel omstandigheid dat het voor het verkrijgen van een document als bedoeld in artikel 9 Vw geldende vereiste, dat een tewerkstellingsvergunning dient te worden overgelegd, voor appellanten is vervallen, niet tot gevolg heeft dat ten tijde van de aangevallen uitspraak aan appellanten zodanig document was verstrekt. Appellanten hadden in die zaak derhalve hetgeen zij met het instellen van beroep beoogden, nog niet bereikt. Deze situatie is echter niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak, zodat voornoemde uitspraak van de Afdeling niet tot een ander oordeel leidt. 2.17 Eiser kan, ten slotte, evenmin worden gevolgd in zijn standpunt dat zijn belang bij het beroep is gelegen in een eventuele vordering tot schadevergoeding. 2.18 Voor zover eiser deze vordering baseert op de onrechtmatigheid van de aanvankelijke weigering van toetsing aan het gemeenschapsrecht, overweegt de rechtbank dat bij de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 12 september 2007 die weigering vernietigd is. Eiser heeft met die uitspraak derhalve al een oordeel van de bestuursrechter over de onjuistheid van dat besluit, welk oordeel hij aan een eventuele bij verweerder in te dienen vordering tot schadevergoeding ten grondslag kan leggen. 2.19 Voor zover eiser zijn eventuele eis tot schadevergoeding wil baseren op een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het thans bestreden besluit, overweegt de rechtbank het volgende. Desgevraagd is door de gemachtigde van eiser ter zitting aangegeven dat eiser thans in Polen verblijft en hij pas naar Nederland wil terugkeren als hij een verblijfskaart heeft, omdat hij dan de gestelde problemen niet meer zal ondervinden. Door noodgedwongen in Polen te blijven lijdt eiser schade. De rechtbank is van oordeel, zoals ook besloten ligt in rechtsoverweging 2.15, dat die schade een gevolg is van onbekendheid van derden met de toepasselijke regelgeving en geen verband houdt met het bestreden besluit. 2.20 Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. 2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, en op 17 juli 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Martens, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.