
Jurisprudentie
BF3300
Datum uitspraak2008-09-16
Datum gepubliceerd2008-09-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.005.081
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.005.081
Statusgepubliceerd
Indicatie
Pk. Hof Arnhem, tussenarresten van 12 juli 2005 3n 25 april 2006, eindarrest 29 mei 2007
Rolnr. P 2004/809
[Pw (oud), art 1, aanhef en onder d, art 25]
Trefwoorden: pachtovereenkomst, oplevering in goede staat, melkquotum
De pachtkamer heeft in eerste aanleg vorderingen verpachter m.b.t. overdracht melkquotum en staat van oplevering van het gepachte (na bewijslevering) afgewezen .
Anders dan de pachtkamer in eerste aanleg oordeelt het hof fat de tussen partijen gesloten pachtbeëindigingsovereenkomst geen afstand van aanspraken m.b.t. het melkquotum inhoudt.
Bewijslevering of in 1983/1984 geen pachtovereenkomst tussen partijen bestond (het hof acht pachter niet geslaagd in dat bewijs) en vervolgens over de bijdrage van het gepachte aan het op naam van de pachter geregistreerde melkquotum.
Veroordeling van de pachter tot medewerking aan de overdracht van melkquotum op straffe van een dwangsom, subsidiair tot schadevergoeding op te maken bij taat. Voorts veroordeling van de pachter tot schadevergoeding in verband met gebrekkige oplevering van het gepachte.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.005.081
arrest van de pachtkamer van 16 september 2008
inzake
[appellant],
wonende te [adres],
appellant,
advocaat: mr. A.T. Bolt,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [adres],
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.D. Huizinga.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 12 februari 2008 dat de pachtkamer van de rechtbank Assen, sector kanton, locatie Assen, tussen appellant (hierna: [appellant]) als eiser in conventie en verweerder in reconventie en geïntimeerde (hierna: [geïntimeerde]) als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 14 april 2008 [geïntimeerde] aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. [geïntimeerde] heeft bij exploot van 24 april 2008 [appellant] opgeroepen tegen een eerdere roldatum.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis voor zover in reconventie tussen partijen gewezen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, [geïntimeerde] in haar reconventionele vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen, zulks met haar veroordeling in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in diens beroep, kosten rechtens.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
Het toepasselijke recht
3.1 Per 1 september 2007 is met de artikelen 7:311 e.v. Burgerlijk Wetboek en 1019j-1019v Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een nieuwe wettelijke regeling van de pacht in werking getreden en is de Pachtwet (hierna: Pw) vervallen. Omdat tussen oud en nieuw recht geen voor de onderhavige zaak (waarin de inleidende dagvaarding op 13 augustus 2007 en derhalve vóór de inwerkingtreding van de zojuist genoemde artikelen is betekend) relevant verschil bestaat, behoeft de vraag welk recht volgens het overgangsrecht van toepassing is, geen bespreking.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.2 Zowel volgens artikel 142 (oud) Pw als volgens artikel 1019o lid 2 Rv bedraagt de termijn van hoger beroep één maand na de dag van de uitspraak. Het bestreden vonnis is gewezen op 12 februari 2008. Het hoger beroep is ingesteld door de betekening van de dagvaarding in hoger beroep aan [geïntimeerde] op 14 april 2008, derhalve ruim twee maanden nadat het bestreden vonnis is gewezen. Het voorgaande brengt mee dat [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De kostenveroordeling
3.3 Het hof zal [appellant] veroordelen in de kosten van dit hoger beroep. Conform hetgeen [geïntimeerde], naar het hof begrijpt, heeft gevraagd, zal het hof de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daarmee geeft het hof geen oordeel over de vatbaarheid van dit arrest voor cassatie in verband met het vervallen van artikel 134 (oud) Pw per 1 september 2007 en de inwerkingtreding van onder meer artikel 1019q Rv met ingang van diezelfde datum.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Assen van 12 februari 2008;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 894,-- voor salaris van de advocaat en op € 254,-- voor griffierecht;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad wat betreft het in de vorige alinea bepaalde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, H.L. van der Beek en J.K.B. van Daalen en de raden mr.ing. J.A. Jansens van Gellicum en ir. H.B.M. Duenk, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2008.