Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3267

Datum uitspraak2008-08-26
Datum gepubliceerd2008-09-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK08/0001
Statusgepubliceerd


Indicatie

Klacht ex artikel 12 Sv; art. 138a Sr. Het openbaar ministerie is ingevolge artikel 124 Wet Rechterlijke Organisatie belast met de vervolging van strafbare feiten. Op grond van artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan van vervolging worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Onder ‘algemeen belang’ als bedoeld in artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, kan niet worden gevat het niet overgaan tot opsporing in verband met een beperkte (recherche)capaciteit in die zaken die niet als gering feit kunnen worden aangemerkt of waarin geen bijzondere redenen aanwezig zijn om van strafvervolging af te zien. Ook de complexiteit van een zaak is op zichzelf geen reden om niet over te gaan tot opsporing c.q. vervolging. Immers, in een rechtstaat dient het rechtssysteem zo te zijn ingericht dat inhoud kan worden gegeven aan de in de wet verankerde normen en aan de verwachtingen die slachtoffers van strafbare feiten en de samenleving als geheel aan de wet mogen ontlenen. Het hof acht, gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit en de zich in het dossier bevindende aanwijzingen, termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagden te bevelen ter zake van computervredebreuk.


Uitspraak

K08/0001 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 26 augustus 2008 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: [klager], wonende te Riel, hierna te noemen: klager, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, over de beslissing van de officier van justitie te Breda tot het niet vervolgen van: [beklaagde 1], wonende te Arnhem, hierna te noemen: beklaagde, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. I. Klein, advocaat te 's-Hertogenbosch, en [beklaagde 2] kantoorhoudende te Arnhem, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. I. Klein, advocaat te 's-Hertogenbosch, hierna te noemen: beklaagden, en ieder afzonderlijk beklaagde, wegens computervredebreuk. De feitelijke gang van zaken. Op 18 september 2006 heeft klager aangifte gedaan van computervredebreuk, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagden. Op 23 augustus 2007 is door Politie Midden en West Brabant, District Tilburg, aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek. Op 20 november 2007 is door [verbalisant] namens de teamchef van Politie Midden en West Brabant, District Tilburg, aan klager bericht dat de zaak niet verder onderzocht zal worden gelet op het feit dat het algemene belang geen actieve reactie van de politie vordert en het openbaar ministerie om die reden het niet opportuun acht om strafvervolging in te stellen. Hierop is namens klager bij schrijven van 2 januari 2008 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 2 januari 2008, met het verzoek de vervolging te bevelen. Uit het ambtsbericht d.d. 18 maart 2008 aan de hoofdofficier van justitie, van de hand van [politiesecretaris], politieparketsecretaris, blijkt dat de aangifte is geseponeerd met een beroep op de beperkte capaciteit van de politie en prioriteitsafwegingen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 9 april 2008 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 27 mei 2008 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat. De advocaat-generaal heeft het hof, in afwijking van het schriftelijk verslag, geadviseerd om beklaagden te horen, waarna zij een definitief standpunt zal innemen. Bij tussenbeschikking van 24 juni 2008 heeft het hof bepaald dat beklaagden ingevolge artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering zullen worden opgeroepen om te worden gehoord over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dit berust. Beklaagden zijn opgeroepen om op 29 juli 2008 in raadkamer te verschijnen. Beklaagde [beklaagde 1] is op die datum in aanwezigheid van zijn advocaat door het hof gehoord. Beklaagde [beklaagde 2] is niet in persoon verschenen doch is in raadkamer vertegenwoordigd door haar advocaat. De advocaat-generaal heeft het hof geadviseerd om het beklag gegrond te verklaren. De beoordeling. Klager stelt dat beklaagden zich in de periode van 20 mei 2005 tot 18 september 2006 jegens hem schuldig hebben gemaakt aan computervredebreuk door zich op onrechtmatige wijze toegang te verschaffen tot vertrouwelijke informatie binnen het taxatieaanvraagsysteem op de website van het bedrijf van klager – het zogenaamde hacken - en gebruik te maken van deze informatie teneinde zichzelf en/of anderen te bevoordelen, waardoor klager aanzienlijke schade heeft geleden. Klager stelt dat uit het in zijn opdracht uitgevoerde onderzoek door onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] blijkt dat beklaagden vanaf diverse IP-adressen op diverse tijdstippen in de periode van 20 mei 2005 tot 17 juli 2006 op onrechtmatige wijze toegang hebben verkregen tot de taxatieaanvraagdatabase van klager. Beklaagde heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan computervredebreuk en stelt nimmer een directe verbinding met het systeem van klager te hebben gehad. Uit het dossier blijkt dat ongeveer een jaar na het doen van aangifte het besluit om niet te vervolgen is genomen op grond van (a) het gebrek aan aanknopingspunten voor verder onderzoek. Vervolgens stelt de politie zich op het standpunt dat vanwege (b) het algemeen belang de zaak geseponeerd dient te worden en dat vervolging niet opportuun is. In het ambtsbericht is tenslotte sprake van een sepot op grond van (c) capaciteits- en prioriteitsoverwegingen. Het hof overweegt naar aanleiding van de beslissing tot niet verdere vervolging als volgt. (a) Het hof is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat door de politie daadwerkelijk zelfstandig nader onderzoek in deze zaak is gedaan. Uit het onderzoek in raadkamer zijn echter voldoende aanknopingspunten naar voren gekomen die nader onderzoek in deze zaak mogelijk maken en rechtvaardigen. (b) en (c) Het openbaar ministerie is ingevolge artikel 124 Wet Rechterlijke Organisatie belast met de vervolging van strafbare feiten. Op grond van artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan van vervolging worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Onder ‘algemeen belang’ als bedoeld in artikel 167, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, kan niet worden gevat het niet overgaan tot opsporing in verband met een beperkte (recherche)capaciteit in die zaken die niet als gering feit kunnen worden aangemerkt of waarin geen bijzondere redenen aanwezig zijn om van strafvervolging af te zien. Ook de complexiteit van een zaak is op zichzelf geen reden om niet over te gaan tot opsporing c.q. vervolging. Immers, in een rechtstaat dient het rechtssysteem zo te zijn ingericht dat inhoud kan worden gegeven aan de in de wet verankerde normen en aan de verwachtingen die slachtoffers van strafbare feiten en de samenleving als geheel aan de wet mogen ontlenen. Het hof acht, gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit en de zich in het dossier bevindende aanwijzingen, termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagden te bevelen ter zake van computervredebreuk. Gelet op de complexiteit van de zaak acht het hof het gewenst dat de officier van justitie tevens de vordering zal doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering. In het kader van bedoeld gerechtelijk vooronderzoek denkt het hof dan onder meer in het bijzonder aan de volgende opsporingshandelingen: - nader onderzoek van het door klager overgelegde rapport van [onderzoeksbureau] met bijlagen (waaronder het Excelbestand en de CD-rom); - het daartoe inschakelen van deskundigen (binnen de politie) op het gebied van computercriminaliteit; - het horen van de door klager in diens aangifte genoemde personen als getuigen: [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]; - het aan de hand van de nieuw verkregen onderzoeksresultaten horen van eventuele andere getuigen alsmede van beklaagden. De beslissing. Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagden terzake van het feit waarop het beklag betrekking heeft. Het hof geeft tevens de officier van justitie de last de vordering te doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering, een en ander zoals hiervoor overwogen. mr. K. van der Meijde, als voorzitter, mr. G.A.M. Stevens en mr. C.R.L.R.M. Ficq, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, als griffier, op 24 juni 2008. Mr. Ficq is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.