Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1963

Datum uitspraak2008-09-23
Datum gepubliceerd2008-09-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/920020-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een voormalige vuurwerkhandelaar uit Ermelo is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde heeft met betrekking tot de facturering een schijnconstructie bedacht om zo minder belasting te hoeven betalen. Ook heeft hij inkomsten en ontvangen bemiddelingskosten niet opgegeven. Verder heeft hij over een aantal jaren belasting te laat of geen aangifte gedaan. De rechtbank heeft een lagere straf opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de ontdoken inkomstenbelasting op een lager bedrag heeft becijferd dan het bedrag waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer Parketnummer: 06/920020-05 Uitspraak d.d.: 23 september 2008 Vord. na voorw. veroord.: 06/437220-05 Tegenspraak / onip Tul: nip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats] op [1955], wonende te [adres, plaats en land], niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. 1. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2008. 2. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: 1. (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) hij in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Ermelo en/of Harderwijk en/of Nunspeet en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) (een) geschrift(en), zijnde onder meer de navolgende factu(u)r(en): dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, immers heeft hij, (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, op die factu(u)r(en) gericht aan [slachtoffer] ondermeer de navolgende gegevens vermeld en/of doen vermeld(en), te weten dat hij diverse soorten vuurwerk tegen inkoopprijzen heeft geleverd aan [slachtoffer] en/of vuurwerkbunkers en/of ompakruimte en/of een vuurwerkwinkel heeft verhuurd aan [slachtoffer], terwijl die goederen en/of dienst(en) niet door hem geleverd en/of verhuurd is/zijn, (het betreft onder meer de navolgende factu(u)r(en): - Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten vuurwerk voor het jaar 2002 (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.3 1/2) - Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunker en ompakruimte en vuurwerk winkel voor een bedrag van 5000 euro (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.3. 2/2); - Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunker en ompakruimte en vuurwerk winkel voor een bedrag van 5000 euro (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 1/6); - Factuur d.d. januari 2004 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunkers voor Ermelo en Apeldoorn voor het jaar 2003 voor een bedrag van 6000 euro (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 2/6); - Factuur d.d. januari 2005 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkplaatsen en bunkers voor Apeldoorn en Ermelo voor een bedrag van 72.000 euro (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 3/6); - Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten vuurwerk voor het jaar 2002 (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 4/6); - Factuur d.d. januari 2004 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten vuurwerk in 2003 (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 5/6); - Factuur d.d. januari 2005 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten vuurwerk in december 2004 (zie ordner bijlage D 34763-ZK1.4. 6/6); art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. (artikel 69 lid 1 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen) hij op of omstreeks 23 november 2001 en/of 14 april 2003 en/of 1 april 2004 in de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999 en/of 2000 en/of 2003 niet en/of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan en of heeft laten doen, aan de Inspecteur der Belastingen, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven; art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen 3. (artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen) hij op of omstreeks 17 april 2003 en/of 23 februari 2004 in de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte inkomstenbelasting als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) inkomstenbelasting over het jaar 2001 en/of 2002, onjuist of onvolledig heeft gedaan en of heeft laten doen, aan de Inspecteur der Belastingen, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven, immers heeft hij, verdachte in die aangifte(n) bij de Belastingdienst, (telkens) een onjuist terug te betalen bedrag als winst uit onderneming en/of inkomst(en) (uit arbeid), althans een onjuist belastbaar inkomen vermeld en/of doen vermelden; art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen 4. (artikel 1a sub 1 WED jo 24 lid 1 milieugevaarlijke stoffen juncto artikel 1.2.2 lid 1 en 1.2.4 lid 1 Vuurwerkbesluit) hij op of omstreeks 3 januari 2006 in de gemeente Ermelo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten een aantal mortierpotten (flowerbeds) en/of vuurpijlen (signaalrakettten en/of lawinepijlen) en/of fonteinen (conic fountain) en/of chinese rollen; voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het "Vuurwerkbesluit" gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de "Wet milieugevaarlijke stoffen" gestelde regels, immers - was voornoemd vuurwerk (deels) niet voorzien van een (in de Nederlandse taal gestelde) gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan; en/of - voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading, constructie en/of eigenschappen (deels) niet aan het gestelde in de "Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004"; art 1.2.2 lid 1 ahf/ond a Vuurwerkbesluit art 2.1.3 lid 1 Vuurwerkbesluit 3. Bewijsoverweging 3.1 De aanleiding Op 28 januari 2005 is verdachte aangehouden op Schiphol met een grote som geld in zijn zakken en schoenen. Hij heeft verklaard dat het geld afkomstig was van verkoop van vuurwerk. De belastingdienst heeft naar aanleiding daarvan derdenonderzoeken ingesteld bij vuurwerkleveranciers van verdachte, waarbij vuurwerkinkopen door of op naam van verdachte zijn aangetroffen. In januari 2006 hebben doorzoekingen plaatsgevonden, waarbij administratieve bescheiden en hoeveelheden vuurwerk zijn aangetroffen. In de administratie van verdachte kwam geen vuurwerkverkoop voor, maar werd het beeld opgeroepen dat hij zijn bedrijf met betrekking tot de verkoop van vuurwerk met ingang van 2001 verhuurd zou hebben. 3.2 Standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. Zij baseert zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op de verklaringen van verdachte en de verklaringen van [slachtoffer], dat de in de ten laste legging genoemde facturen valselijk waren opgemaakt, teneinde belasting te besparen. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft zij aangevoerd, dat verdachte over de jaren 1999 en 2000 eerst aangiftes heeft gedaan nadat hem ambtshalve aanslagen waren opgelegd. De aangiften die vervolgens alsnog zijn ingediend, zijn door de belastingdienst aangemerkt als bezwaarschriften tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen. Over het jaar 2003 is helemaal geen aangifte gedaan. Het formulier van aangifte is aangetroffen in de administratie van verdachte tijdens de huiszoeking in 2006. Over de jaren 2001 en 2002 heeft verdachte verklaard, dat hij meer inkomsten heeft gehad, dan hij heeft opgegeven. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd, dat het vuurwerk tijdens de doorzoeking is aangetroffen en niet bleek te voldoen aan de wettelijke eisen. Verdachte heeft het voorhanden hebben van de flowerbeds ontkend, maar uit tapgesprekken blijkt dat hij wel heeft gesproken over het kopen van flowerbeds. Ook ten aanzien van het in het gashuisje aangetroffen vuurwerk heeft verdachte ontkend, maar de ex-partner van verdachte en [slachtoffer] hebben verklaard dat alleen verdachte beschikte over de sleutel van de deur van dat gashuisje. Van het vuurwerk dat bij huisnummer [adres A] is aangetroffen heeft [getuige] verklaard dat dit eigendom van verdachte was. 3.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft aangevoerd, dat de handelingen van verdachte niet waren gericht op illegale belastingontduiking, maar op legale belastingontwijking. Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de verdachte zich laten adviseren door iemand die men als ter zake kundig kan beschouwen, namelijk zijn accountant [accountant]. Verdachte komt een beroep op afwezigheid van alle schuld toe in de vorm van dwaling. De verklaring van [accountant] dat hij nooit met verdachte en [slachtoffer] over deze gang van zaken heeft gesproken is niet alleen in strijd met de verklaringen van [slachtoffer] en [verdachte], maar ook volstrekt onaannemelijk. Ook heeft [accountant] in strijd met de waarheid verklaard, dat hij pas vanaf 2005 bekend is geworden met het feit dat verdachte in de vuurwerkhandel zat. Verdachte dient in de visie van de raadsman voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten vrijgesproken te worden dan wel ontslagen te worden van rechtsvervolging. Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit wordt een beroep op dwaling gedaan. In het dossier wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat de te late indiening de schuld is van verdachte, doordat hij de benodigde gegevens te laat en onvolledig aanleverde aan zijn account [accountant]. Ook wordt er ten onrechte gesteld dat de gegevens eerst werden aangeleverd nadat er een ambtshalve aanslag was opgelegd. Het doen van een aangifte na een herinnering moet als tijdig ingediend aangemerkt worden. Verdachte mocht erop vertrouwen dat de aangiftes daadwerkelijk door de accountant tijdig werden ingediend. Verdachte heeft gedwaald en hem komt een beroep op afwezigheid van alle schuld toe. In dit verband is van belang dat volgens recente jurisprudentie van de Hoge Raad, aan een belastingplichtige niet zonder meer de eventuele opzet of grove schuld van diens belastingadviseur mag worden toegerekend. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het begrip aangifte in strafrechtelijke zin ruimer uitgelegd dient te worden dan in fiscale zin. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman verder nog aangevoerd dat verdachte geen inkomsten van [bedrijf] en opbrengsten van vuurwerkwinkels heeft verzwegen aangezien die inkomsten bij [accountant] bekend waren. Banksaldi en waarde van onroerend goed in Letland waren fiscaal irrelevant, omdat op de banksaldi beslag was gelegd en de waarde van het onroerend goed met de "natte vinger" is vastgesteld. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman grotendeels vrijspraak bepleit, omdat een groot deel van het vuurwerk niet aan verdachte toe te rekenen zou zijn. De Chinese rollen zijn aangetroffen in een ruimte waar verdachte nooit kwam, namelijk de woonruimte van zijn ex-partner. De fonteinen en vuurpijlen waren niet van verdachte. Zij stonden in een ruimte waar het door iedereen neergezet konden worden. Het overige vuurwerk was slechts bestemd voor eigen gebruik. 3.3 Het oordeel van de rechtbank Bewijsmotivering (voetnoot 1) Feit 1. Dit feit heeft betrekking op acht facturen die zijn opgemaakt in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 en die zijn opgenomen in de administratie van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die handgeschreven facturen, die waren gericht aan [slachtoffer], heeft opgemaakt. Dit betrof een verhuurconstructie die hij met [slachtoffer] is aangegaan. [slachtoffer] verzorgde in verdachtes winkel de verkoop van het vuurwerk en kreeg daarvoor een vaste beloning en vergoeding van kosten. Na aftrek van deze posten werd de vuurwerkomzet op de facturen door verdachte aan [slachtoffer] in rekening gebracht als ware er sprake van inkoop van vuurwerk en van huur van een vuurwerkbunker, ompakruimtes, een vuurwerkwinkel en vuurwerkplaatsen. Tegenover de verbalisanten heeft de verdachte voorts verklaard (voetnoot 2) dat hij de verhuurconstructie heeft bedacht om zo weinig mogelijk belasting te betalen, dat hij dit uitgebreid met [slachtoffer] heeft besproken en dat de verhuurprijs afhankelijk was van de verkoop van het vuurwerk. [slachtoffer] heeft tegenover de Fiod en de rechter-commissaris in gelijke zin verklaard (voetnoot 3) De verhuurconstructie is in 2002-2003 ontstaan. Hij heeft deze met [verdachte] besproken. De verdiensten van [verdachte] werden gefactureerd als huur, gebaseerd op de brutowinst minus de kosten. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat er met betrekking tot de facturering een schijnconstructie is bedacht en toegepast, zodat de facturen opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken gaven. Een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens verontschuldigbare dwaling komt verdachte derhalve niet toe, nog daargelaten dat de feitelijke grondslag van dit beroep - verdachtes belastingconsulent zou de constructie hebben goedgekeurd - geenszins aannemelijk is geworden. Verdachte had zich voor informatie en/of advies kunnen en moeten wenden tot de terzake bevoegde autoriteit, zijnde de belastingdienst.. Feit 2 De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de boekhouding altijd bij de accountant inleverde, maar dat de accountant nooit heeft aangegeven dat de administratie niet compleet was. Hij is er vanuit gegaan dat, als hij niets hoorde, het wel goed zou zijn. Uit het proces-verbaal (voetnoot 4) en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat het aangiftebiljet de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekering over het jaar 1999 op 12 februari 2000 is uitgereikt. Het ingevulde biljet is op 24 november 2001 door de belastingdienst terug ontvangen, nadat er een ambtshalve aanslag was opgelegd. Het terugontvangen biljet is als een bezwaarschrift aangemerkt en niet als een bij de wet voorziene aangifte. Daarom is geen winst uit onderneming of anderszins belastbaar inkomen aangegeven. Uit onderzoek van de bankafschriften is gebleken dat in 1999 sprake is geweest van inkopen van vuurwerk. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er alsnog aangifte is gedaan over het jaar 2000, nadat hij een ambtshalve aanslag had ontvangen. De aangifte die vervolgens is gedaan, is door de belastingdienst als een bezwaarschrift aangemerkt. De verdachte heeft tegen de verbalisanten verklaard (voetnoot 5) dat facturen met de datum 3-3-2000, 21-1-2000, 10-1-2000 en 10-1-2000 betrekking hadden op levering van vuurwerk in 1999. Als er over 1999 geen winst uit onderneming is opgegeven, is dat niet juist geweest, omdat hij ook in 1999 een winkelverkoop en tussenhandel in vuurwerk had. [accountant] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard (voetnoot 6), dat alsnog aangifte over 1999 is gedaan naar aanleiding van een ambtshalve aanslag. De verdachte heeft daartoe ad hoc stukken uit zijn administratie bij hem ingeleverd. Het is niet zo is geweest dat er administratie voor [verdachte] werd gevoerd. De verstrekte gegevens werden verwerkt ten behoeve van de aangifte, die door de belastingdienst als bezwaarschrift is aangemerkt. Over het jaar 2000 is het aangiftebiljet op 27 februari 2001 uitgereikt. Het invulde biljet is op 17 april 2003 door de belastingdienst terugontvangen, nadat er een ambtshalve aanslag was opgelegd. Het terugontvangen biljet is door de belastingdienst als een bezwaarschrift aangemerkt en niet als een bij de wet voorziene aangifte. Bij de opgegeven winst uit onderneming is rekening gehouden met een bruto-marge van Hfl 22.500,--, hetgeen is gebaseerd op een financieel rapport van verdachte over dat jaar. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de periode 2000-2001 heeft samengewerkt met [medevenoot vof] bij de verkoop van vuurwerk. Tegen de verbalisanten heeft verdachte verklaard (voetnoot 7), dat hij in 2000 terzake van de activiteiten in de vuurwerkwinkel geen omzetbelasting en geen inkomstenbelasting heeft betaald. Ook zijn de salarissen van de personeelsleden niet aangegeven. Over het jaar 2003 is het aangiftebiljet op 28 februari 2004 uitgereikt, maar dit biljet was op 5 oktober 2006 nog steeds niet door de belastingdienst terug ontvangen. Tijdens de doozoeking die op 3 januari 2006 is gehouden in een kantoorruimte van [Autocentrum], is de aangifte op naam van verdachte in een stapel bescheiden aangetroffen. Tegenover de verbalisanten heeft verdachte verklaard (voetnoot 8) dat hij vennoot is geweest van de [vof], samen met [medevenoot vof]. De vof heeft in de jaren 2000 tot en met 2003 als tussenhandelaar gehandeld in vuurwerk en daar inkomsten uit gehad. In 2003 is de winkel verhuurd aan [slachtoffer]. De rechtbank stelt vast dat het hier wederom de onder feit 1 bewezen verklaarde schijnconstructie betreft. [accountant] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard (voetnoot 9) dat het niet meer tot een aangifte over 2003 is gekomen vanwege de doorzoeking van zijn kantoor door de Fiod begin januari 2006. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Namens de verdachte is aangevoerd dat hij heeft gedwaald, doordat hij dacht dat zijn accountant telkens aangifte zou doen. De verklaringen van verdachte en [accountant] lopen hierover echter zo uiteen, dat verdachtes verweer alleen al daarom verdachte niet aannemelijk is geworden. Verder is uit niets gebleken dat verdachte enige zekerheid had dat [accountant] inderdaad aangiftes voor hem had ingediend. Een beroep op afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare dwaling komt verdachte derhalve niet toe, nog daargelaten dat uit de stukken naar voren is gekomen, dat verdachte aan [accountant], belangrijke informatie en stukken, zoals een doorschrijfkasboek, heeft onthouden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het begrip aangifte in strafrechtelijke zin ruimer uitgelegd dient te worden dan in fiscale zin, hetgeen zou moeten leiden tot partiële vrijspraak. De raadsman heeft daarbij verwezen naar NJ1988,382. Deze uitspraak is echter voor deze zaak niet relevant, aangezien die uitspraak gaat over de Wet op de ondernemingsraden. De rechtbank ziet niet in waarom het begrip "aangifte" anders dan fiscaal uitgelegd zou moeten worden, aangezien aan verdachte een fiscaal delict ten laste is gelegd, namelijk dat telkens een bij de Belastingwet voorziene aangifte te laat of niet is gedaan. Feit 3: Uit het proces-verbaal (voetnoot 10) en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat het aangiftebiljet inkomstenbelasting over het jaar 2001 op 28 februari 2002 is uitgereikt. De aangifte is op 17 april 2003 bij de belastingdienst te Lelystad binnengekomen. Het aangiftebiljet over het jaar 2002 is op 28 februari 2003 uitgereikt en de aangifte is op 23 februari 2004 bij de belastingdienst te Lelystad binnengekomen. Uit onderzoek van de in beslag genomen administratie is gebleken dat verdachte niet aangegeven inkomsten heeft gehad uit vuurwerkverkoop, waarbij ook sprake is geweest van de hiervoor onder 1 beschreven huurconstructie. Verder heeft verdachte inkomsten en bemiddelingskosten gehad in verband met verkoop van (vracht)auto's, opleggers en andere voertuigen. Ook deze inkomsten en bemiddelingskosten zijn niet (volledig) opgenomen in de aangiften inkomstenbelasting. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij, in de tijd dat [naam] directeur van [bedrijf] was, wekelijks een salaris heeft ontvangen voor werkzaamheden die hij voor [bedrijf] heeft verricht en ook dat hij bemiddelingskosten heeft ontvangen. In 2001 is hij vanwege een motorongeluk niet in staat geweest vuurwerk te verkopen, maar ter compensatie van verkoop van vuurwerk heeft hij een bedrag van ongeveer Hfl. 50.000,-- van [medevenoot vof] ontvangen. Er is toen ook aan andere winkeliers vuurwerk doorgeleverd. Verder was er beslag gelegd op een rekening. Het saldo daarvan heeft hij niet aan de belasting opgegeven omdat hij vanwege dat beslag niet over het geld kon beschikken. Tegenover de verbalisanten heeft verdachte verklaard (voetnoot 11) dat hij in 2002 contante verkopen van vuurwerk in de winkel te Elburg bijhield in een kasboek. Aan de hand van het hem getoonde financieel rapport 2002 heeft verdachte verklaard dat het juist is dat daarin geen omzet van de winkel te Elburg is vermeld en dat hij niet snapt waarom dit niet verwerkt is. [accountant] heeft tegenover de verbalisanten verklaard (voetnoot 12) dat hij voor de aangiftes over de jaren 2001 en 2002 een klapper met gegevens van verdachte heeft ontvangen. Verdachte leverde die nooit spontaan aan. Dit waren weinig gegevens. Verder heeft verdachte een A-4-tje aangeleverd met daarop zijn inkomsten en uitgaven. Bij de klappers zaten geen kasboeken, noch inkoop- en verkoopfacturen van vuurwerk. Over het jaar 2002 waren er ook gegevens met betrekking tot verhuur van de sloperij en verhuur van de camping. Op basis van deze gegevens zijn de aangiftes inkomstenbelasting over de jaren 2001 en 2002 opgemaakt. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. Feit 4 Uit het proces-verbaal (voetnoot 13) en de daarbij behorende bijlagen blijkt dat er tijdens de doorzoeking die op 3 januari 2006 op de adressen [adres A] en [adres B] te [plaats] heeft plaatsgevonden vuurwerk is aangetroffen. In de personenauto en de woning van verdachte zijn flowerbeds aangetroffen. In het gasmeterhuisje zijn vuurpijlen en fontijnen aangetroffen. In de slaapkamer op het adres [adres A] zijn chinese rollen aangetroffen. Al het vuurwerk was niet voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing. Verder voldeed het vuurwerk niet aan de in Nederland voor dit vuurwerk geldende eisen, zoals blijkt uit het proces-verbaal (voetnoot 14) van beschrijving en onderzoek van vuurwerk. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij weet dat het aangetroffen vuurwerk in Nederland illegaal vuurwerk is. Hij heeft ontkend dat het vuurwerk, dat is aangetroffen in het gasmeterhuisje en in de slaapkamer van de woning [adres A], zijn eigendom is. Hij beschikte niet over een sleutel van het gasmeterhuisje en in de woning [adres A] had hij al jaren lang niets te zoeken, omdat dit de woning van zijn ex partner is. Het overige vuurwerk was zijn eigendom. De getuige [getuige] heeft verklaard (voetnoot 15) dat verdachte een sleutel van het gasmeterhokje had en dat zij zich niet kan voorstellen dat iemand anders dan hij daar een sleutel van had. Verdachte is al twee jaar geleden uit de woning [adres A] vertrokken. Zij weet niet van wie het vuurwerk (chinese rollen) is dat daar is aangetroffen en weet ook niet of het vuurwerk van één van haar kinderen is. [slachtoffer] heeft op 31 januari 2006 tegen agenten van politie verklaard (voetnoot 16) dat verdachte alleen het beheer van de camping deed en dat hij vermoedelijk de enige was die toegang had tot de centrale gasmeter. De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de flowerbeds, de vuurwerkpijlen en fontijnen voorhanden heeft gehad. Zij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de chinese rollen voorhanden heeft gehad, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, de verklaring van de getuige [getuige] dat verdachte al lange tijd niet meer op het adres [adres A] is geweest, en de omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat het vuurwerk van één van haar kinderen was. 4. Bewezenverklaring Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: 1. hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Ermelo en/of Harderwijk en/of Nunspeet en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een geschrift, zijnde de navolgende facturen, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, telkens valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, op die facturen gericht aan [slachtoffer] ondermeer de navolgende gegevens vermeld, te weten dat hij diverse soorten vuurwerk tegen inkoopprijzen heeft geleverd aan [slachtoffer] en vuurwerkbunkers en ompakruimte en een vuurwerkwinkel heeft verhuurd aan [slachtoffer], terwijl die goederen en diensten niet door hem geleverd en/of verhuurd zijn, het betreft de navolgende facturen: - Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten vuurwerk voor het jaar 2002; - Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunker en ompakruimte en vuurwerk winkel voor een bedrag van 5000 euro; - Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunker en ompakruimte en vuurwerk winkel voor een bedrag van 5000 euro; - Factuur d.d. januari 2004 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkbunkers voor Ermelo en Apeldoorn voor het jaar 2003 voor een bedrag van 6000 euro; - Factuur d.d. januari 2005 gericht aan [slachtoffer], betreffende verhuur vuurwerkplaatsen en bunkers voor Apeldoorn en Ermelo voor een bedrag van 72.000 euro; - Factuur d.d. januari 2003 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten vuurwerk voor het jaar 2002; - Factuur d.d. januari 2004 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten vuurwerk in 2003; - Factuur d.d. januari 2005 gericht aan [slachtoffer], betreffende levering diverse soorten vuurwerk in december 2004. 2. hij op of omstreeks 23 november 2001 en 14 april 2003 en 1 april 2004 in de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999 en 2000 en 2003 niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan aan de Inspecteur der Belastingen, terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven; 3. hij op of omstreeks 17 april 2003 en 23 februari 2004 in de gemeente Lelystad en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte inkomstenbelasting als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangiften inkomstenbelasting over het jaar 2001 en 2002, onjuist of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der Belastingen, terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven, immers heeft hij, verdachte in die aangiften bij de Belastingdienst, telkens een onjuist bedrag als winst uit onderneming en inkomsten uit arbeid vermeld; 4. hij op 3 januari 2006 in de gemeente Ermelo, opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten een aantal mortierpotten (flowerbeds) en vuurpijlen (signaalrakettten en lawinepijlen) en fonteinen (conic fountain) voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het "Vuurwerkbesluit" gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de "Wet milieugevaarlijke stoffen" gestelde regels, immers: - was voornoemd vuurwerk deels niet voorzien van een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan; en - voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading, constructie en eigenschappen niet aan het gestelde in de "Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004". 5. Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken. 6. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven: 1. medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd; 2. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd; en opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven; 3. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd; 4. overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd. 7. Strafbaarheid van de verdachte Het namens verdachte aangevoerde verweer dat verdachte ten aanzien van de onder 1 tot en met 3 genoemde feiten een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt wegens verschoonbare dwaling is bij de bewijsmotivering besproken en verworpen. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. 8. Oplegging van straf en/of maatregel 8.1 De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 06/437220-05 aangezien de betreffende veroordeling heeft plaatsgevonden nadat de thans ten laste gelegde feiten waren gepleegd. Er kan dus niet worden gesteld dat verdachte de bij dat vonnis opgelegde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Ter toelichting op haar strafeis heeft de officier van justitie aangevoerd, dat zij de hoogte van de eis heeft gebaseerd op het nadeel dat door het plegen van de feiten is ontstaan, namelijk een bedrag van € 285.000,--. Ook heeft zij er rekening mee gehouden dat de verdachte daarbij gebruik heeft gemaakt van een schijnconstructie, waartoe verdachte valse facturen heeft opgemaakt, alsmede met de eerdere veroordeling van verdachte terzake van soortgelijke feiten. Anderzijds heeft zij rekening gehouden met het tijdsverloop, waarbij zij overigens heeft benadrukt dat ook vertraging is ontstaan als gevolg van op wens van verdachte ondernomen aanvullend onderzoek. 8.2 De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte al meer dan genoeg is gestraft met de tijd die hij in beperkingen in voorarrest heeft doorgebracht. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden. Hij heeft verzocht hiermee in strafmatigende zin rekening te houden. Gezien de grote fiscale claim ontbeert verdachte de draagkracht om een geldboete te betalen. Ten aanzien van een op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Om dezelfde reden als de officier van justitie, heeft de raadsman verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. 8.3 Bij de straftoemeting neemt de rechtbank het volgende in aanmerking: Verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan belasting- en valsheidsdelicten, en voorts aan het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk. Voorop staat, dat feiten als de bewezen geachte valsheids- en belastingdelicten de samenleving in hoge mate schade toebrengen, niet alleen door het ontstane financiële en fiscale nadeel, maar ook doordat zij de belastingmoraal en het vertrouwen in zakelijke geschriften ondermijnen en het aanzien van het bedrijfsleven schade toebrengen. Desondanks heeft verdachte jarenlang op deze wijze gewerkt en daarvan de vruchten geplukt. Bij de bepaling van de aard en de hoogte van de straf heeft de rechtbank er verder rekening mee gehouden, dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij de daarbij opgelegde werkstraf niet heeft verricht. De rechtbank komt tot oplegging van een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De officier van justitie is uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 285.000,--, gebaseerd op een berekening van de FIOD. Rekening houdende met de verschuldigde maar niet afgedragen omzetbelasting, heeft de rechtbank de ontdoken inkomstenbelasting becijferd op een bedrag in de buurt van € 200.000,--. Terzake van de omzetbelasting zijn aan verdachte naheffingsaanslagen en vergrijpboetes van 100% opgelegd. Inmiddels is verdachte niet meer in Nederland woonachtig, maar het valt niet uit te sluiten dat hij ooit weer in Nederland belastingplichtige zal worden. De rechtbank zal daar rekening mee houden door een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Ten aanzien van de redelijke termijn. In het kader van het onderzoek hebben er op 3 januari 2006 doorzoekingen plaatsgevonden, onder andere in de woning van verdachte en is hij vervolgens als verdachte gehoord. Verdachte heeft daaruit af kunnen leiden dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd voor de onderhavige feiten. De rechtbank merkt derhalve 3 januari 2006 aan als het moment waarop de redelijke termijn is gaan lopen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van geringe overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding is niet zodanig dat de straf gematigd zou moeten worden, aangezien met name gedurende het laatste halve jaar tijd is verstreken vanwege onderzoekswensen van de verdediging. 9. In beslag genomen voorwerpen In het dossier is een lijst van in beslaggenomen voorwerpen d.d. 11 augustus 2008 opgenomen. Blijkens het proces-verbaal zijn die goederen op 11 september 2007 in opdracht van de officier van justitie aan verdachte terug gegeven. De rechtbank hoeft daar thans dus geen beslissing meer over te nemen. 10. Vordering tenuitvoerlegging Om dezelfde reden als door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is bepleit, wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 06/437220-05 af. 11. Toepasselijke wettelijke voorschriften Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen: - 1, 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht; - 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; - 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten; - 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen; - 1.2.2, 2.1.1 en 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit; - 9 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004. Beslissing De rechtbank: - verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als hiervoor overwogen; - verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; - verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar; - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; - beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. - Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van 18 augustus 2008, betrekking hebbende op de bij vonnis van rechtbank te Zutphen van 15 mei 2006 met parketnummer 06/437220-05 voorwaardelijk opgelegde geldboete. Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Van de Wetering en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2008. Voetnoten: 1 Wanneer hierna wordt verwezen naar processen-verbaal, betreft dit het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 34763, opgemaakt op 22 november 2006, of de daarbij gevoegde bijlagen. 2 Proces-verbaal van verhoor V 01-08, pag. 3-4, proces-verbaal van verhoor V 01-09, pag. 2, proces-verbaal van verhoor V01-10, pag. 2 3 Proces-verbaal van verhoor d.d. 4 juni 2008, pag. 1-2 4 Zaaksdossier 3 5 Proces-verbaal van verhoor V-01-07, pag. 2 6 Procesverbaal van verhoor d.d. 14 februari 2008, pag. 2 7 Proces-verbaal van verhoor V-01-02, pag. 2 8 Processen-verbaal van verhoor, V 01-01, pag. 2 en V 01-06, pag. 2 9 Procesverbaal van verhoor d.d. 14 februari 2008, pag. 4 10 Zaaksdossier 4 11 Proces-verbaal van verhoor V 01-04, pag. 2 12 Processen-verbaal van verhoor d.d. 13 februari 2006, pag. 3, 9 mei 2006, pag. 2 13 Zaaksdossier 6 14 Statusoverzicht inbeslaggenomen vuurwerk 15 Verhoren van getuige d.d. 3 januari 2006, pag. 1, en 31 januari 2006, pag. 1-2 16 Proces-verbaal van bevindingen C915