Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1962

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-23
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers173469
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Het voorgaande leidt tot het voorlopige oordeel dat gedaagden het onderhavige opslagterrein, alsook het braakliggende aangrenzende perceel, althans een gedeelte daarvan (nu niet is betwist dat dit perceel ook in gebruik is bij gedaagden), zonder recht of titel in gebruik hebben (genomen) en dat zij daarmee inbreuk maken op het eigendomsrecht van de gemeente. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming in beginsel toewijsbaar is,


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 173469 / KG ZA 08-492 Vonnis in kort geding van 17 september 2008 in de zaak van de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE [woonplaats], zetelend te [woonplaats], eiseres, advocaat mr. P.J.M. van Wersch te Nijmegen, tegen 1. [gedaagde], wonende te [woonplaats], 2. [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagden, advocaat mr. J.R. Ali te ‘s-Hertogenbosch. Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van de gemeente - de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [gedaagde sub 1] huurt van de gemeente een woonwagenstandplaats aan de [adres] [huisnummer] te [woonplaats]. De zoon van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], is eveneens woonachtig op de woonwagenlocatie aan de [adres] te [woonplaats]. Zijn woonwagen is geplaatst tegenover standplaats nummer [huisnummer]. 2.2. De woonwagenlocatie aan de [adres] bestaat thans uit drie door de gemeente verhuurde woonwagenstandplaatsen. Een deel van het woonwagenterrein is bij de aanleg ervan in 1989 ingericht voor het opslaan van materialen en zaken, alsook voor het plaatsen van containers. Dit terrein (hierna: het opslagterrein) is direct gelegen naast standplaats nummer [huisnummer] en naast een thans braakliggend terrein. 2.3. [gedaagde sub 2] drijft sinds 7 november 2006 een eenmanszaak die handelt in oud ijzer, die is gevestigd aan de [adres]. [gedaagde sub 2] gebruikt hiervoor het opslagterrein, alsmede (een deel van) het aangrenzende braakliggende terrein. 2.4. De gemeente wil de standplaatsen aan de [adres] renoveren. Op deze locatie zullen uiteindelijk na renovatie vier standplaatsen worden gerealiseerd. Het opslagterrein zal op korte termijn worden gebruikt voor de verplaatsing van twee bestaande woonwagenstandplaatsen, waarna herstructurering van de gehele woonwagenlocatie inclusief het opslagterrein zal plaatsvinden. Bij besluit van 16 april 2008 is aan de gemeente een vergunning verleend om de twee woonwagenstandplaatsen aan te leggen/ te verplaatsen. Het voornemen van de gemeente is om, uit oogpunt van kostenreductie, de uit te voeren werkzaamheden tegelijkertijd te laten plaatsvinden met de aanleg van standplaatsen op een ander woonwagenterrein in de gemeente [woonplaats]. 2.5. Bij brief van 25 april 2008 heeft de gemeente [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesommeerd om het opslagterrein te verlaten en te ontruimen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] weigeren hieraan te voldoen. 3. Het geschil 3.1. De gemeente vordert dat de voorzieningenrechter I. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt zowel tezamen als ieder afzonderlijk binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen termijn, het opslagterrein (gelegen naast woonwagenstandplaats nummer [huisnummer]), het daarnaast gelegen (braakliggend) terrein, alsmede alle (overige) gronden op en rondom de locatie [adres] die gebruikt worden voor de handel, verwerking en/of opslag van onder andere oud ijzer en andere zaken te ontruimen en te verlaten met al degenen die en al hetgeen dat zich daarop van hunnentwege bevinden respectievelijk bevindt, en vervolgens ontruimd en verlaten te houden, met machtiging van de gemeente om die ontruiming en dat ontruimd en verlaten houden desnoods zelf, op kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], te bewerkstelligen eventueel met behulp van de sterke arm van justitie en/of politie, voor welke kosten zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, met gelasting van hen deze kosten aan de gemeente te voldoen, II. bepaalt dat het in deze zaak te wijzen ontruimingsvonnis binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van één jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging op het onder I. genoemde opslagterrein bevindt en telkens wanneer zich dat voordoet. 3.2. De gemeente legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming, nu er inbreuk wordt gemaakt op haar eigendomsrecht. De gemeente wil op zeer korte termijn het opslagterrein gebruiken voor de verplaatsing van twee bestaande woonwagenstandplaatsen, teneinde tot herstructurering van de gehele woonwagenlocatie over te gaan. Vanwege de aanwezigheid van de containers met onder meer oud ijzer toebehorende aan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] is het onmogelijk om voornoemde werkzaamheden uit te voeren. Omdat de gemeente in verband met kostenreductie de uit te voeren werkzaamheden gelijktijdig met de aanleg van standplaatsen op een ander woonwagenterrein wil uitvoeren, zullen de kosten alleen maar oplopen indien niet spoedig tot ontruiming van het opslagterrein kan worden overgegaan. Ten slotte heeft de gemeente aangevoerd dat de activiteiten van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] op het opslagterrein veel overlast bij omwonenden veroorzaken. 3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat wel sprake is van spoedeisend belang aan de zijde van de gemeente. Daarbij is van belang dat de gemeente heeft gesteld dat sprake is van geluidsoverlast bij omwonenden. De gemeente heeft hiertoe een tweetal processen-verbaal overgelegd van de politie Gelderland-Zuid, district De Waarden, team [woonplaats], gedateerd respectievelijk 18 en 26 augustus 2008. Daarnaast zou de toegangsweg tot de locatie soms versperd zijn, waardoor bewoners hun woonwagen niet kunnen bereiken. Verder wil de gemeente zo spoedig mogelijk een aanvang maken met de herstructurering van de woonwagenlocatie, teneinde kosten te besparen. De enkele omstandigheid dat de gemeente niet aanstonds nadat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] het terrein in gebruik hadden genomen dit kort geding heeft aangespannen, doet aan het spoedeisend belang van de gemeente bij de gevraagde voorzieningen niet af (vgl. HR 23 januari 1998, NJ 2000, 544). 4.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ter afwering van de vordering aangevoerd dat het opslagterrein onlosmakelijk is verbonden met de op de woonwagenlocatie aanwezige woonwagenstandplaatsen. Nu [gedaagde sub 1] aldaar een standplaats huurt, zijn zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] die bij hem woont, gerechtigd om gebruik te maken van het terrein. Het terrein is bovendien nooit apart verhuurd aan iemand die niet woonachtig is op de woonwagenlocatie. Evenmin heeft de gemeente kenbaar gemaakt dat zij een vergoeding wenste voor het gebruik van het terrein. Verder wist de gemeente dat [gedaagde sub 2] een onderneming in oud ijzer dreef, maar heeft zij nagelaten haar een aanbod tot verhuur van het terrein te doen. 4.3. Vooropgesteld wordt dat de gemeente eigenaar is van het opslagterrein, alsook het naastgelegen braakliggende perceel. Tussen partijen bestaat geen (huur)overeenkomst die betrekking heeft op (het gebruik van) het opslagterrein. [gedaagde sub 1] noch [gedaagde sub 2] betalen huurpenningen voor het gebruik van het terrein. 4.4. De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat het opslagterrein deel uitmaakt van de woonwagenlocatie en dat het perceel grond ten behoeve van de bewoners als opslagterrein is aangelegd – wat daar overigens verder ook van zij – , betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat ieder van de huurders van op de woonwagenstandplaats gesitueerde standplaatsen daarvan zonder toestemming van de gemeente en zonder betaling gebruik mag maken. Het betekent evenmin dat de gemeente het kosteloos gebruik van het terrein moet toestaan. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nooit door de gemeente zouden zijn gewezen op de omstandigheid dat zij niet kosteloos gebruik konden maken van het opslagterrein, maakt evenmin dat het gebruik toegestaan moet worden. De woonwagenstandplaatsen worden ook gehuurd voor een bepaalde prijs, zodat niet valt in te zien dat voor het gebruik van het terrein geen vergoeding zou moeten worden betaald. 4.5. De omstandigheid dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vanaf november 2006 reeds gebruik zouden maken van het terrein is voorshands geoordeeld onvoldoende om een recht tot gebruik aan te ontlenen. Immers op geen enkele wijze is gebleken dat de gemeente willens en wetens het gebruik van het opslagterrein door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft toegestaan. Dat ambtenaren van de gemeente bij een bezoek aan de woonwagenlocatie zouden moeten hebben opgemerkt dat gebruik werd gemaakt van het opslagterrein, is onvoldoende aannemelijk geworden. Dit geldt temeer nu uit de door de gemeente overgelegde luchtfoto’s van (april) 2007 niet blijkt dat het terrein ook op dat moment al structureel werd gebruikt voor het opslaan, verwerken en verhandelen van oud ijzer. Slechts een enkele container is te zien op de diverse foto’s, terwijl de foto’s van augustus 2008 een heel ander beeld laten zien. Op laatstgenoemde foto’s is veel meer bedrijvigheid te zien, in de vorm van containers, een heftruck, vrachtauto’s (met aanhanger), een kraan en sloopmateriaal. Uit de overgelegde foto’s kan derhalve worden afgeleid dat het gebruik van het terrein zeer wisselend was. [gedaagde sub 2] heeft ter zitting hierover verklaard dat hij ook containers bij andere bedrijven had staan, die vervolgens weer werden opgehaald. Aannemelijk is dat het voor de gemeente hierdoor moeilijk was om te constateren dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] op het opslagterrein een onderneming exploiteerde(n). Het bovenstaande in acht genomen kan evenmin geoordeeld worden dat uit het enkele tijdsverloop tussen november 2006 en het sturen van de brief door de gemeente in april 2008 waarin de ontruiming werd aangekondigd, kon worden afgeleid dat de gemeente het gebruik van het opslagterrein toestond. De stelling dat de gemeente uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel had moeten vernemen dat [gedaagde sub 2] aan de [adres] [huisnummer] een onderneming in oud ijzer dreef, voert naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te ver. Van de gemeente kan niet verwacht worden dat zij zich op de hoogte stelt van alle inschrijvingen in de registers. 4.6. De gemeente heeft verder gemotiveerd aangegeven dat omwonenden overlast ondervinden ten gevolge van de werkzaamheden die door [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] op het opslagterrein worden uitgevoerd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dit betwist en daartoe aangevoerd dat ze met de bewoners van de twee overige standplaatsen (mevrouw [betrokkene] en de heer P.W. Netten) in onmin leven. [gedaagde sub 1] heeft zijn standplaats namelijk ten koste van de kinderen van mevrouw [betrokkene], huurster van de standplaats aan de [adres] [huisnummer], verkregen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in onmin leven met de overige bewoners aan de [adres] niet betekent dat geen acht dient te worden geslagen op de klachten van omwonenden. Verder valt, gelet op het proces-verbaal van de politie, niet uit te sluiten dat ook andere omwonenden overlast (zouden kunnen) ondervinden van de werkzaamheden. De omstandigheid dat de broer van [gedaagde sub 1] ook in oud ijzer zou handelen, maakt het voorgaande niet anders. 4.7. Het verweer dat [gedaagde sub 2] mogelijk failliet zal worden verklaard, indien hij zijn bedrijf niet kan voortzetten op het opslagterrein, leidt er niet toe dat een belangenafweging in het voordeel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal uitvallen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zouden immers op een andere plek een terrein kunnen zoeken om hun werkzaamheden voort te zetten. [gedaagde sub 1] heeft daartoe ter zitting aangegeven dat hij zelf druk doende is om een terrein te zoeken en dat zijn neef mogelijk op korte termijn een terrein kan bemachtigen, dat hij, alsook zijn zoon, (gedeeltelijk) kunnen gaan gebruiken. 4.8. Het voorgaande leidt tot het voorlopige oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het onderhavige opslagterrein, alsook het braakliggende aangrenzende perceel, althans een gedeelte daarvan (nu niet is betwist dat dit perceel ook in gebruik is bij [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2]), zonder recht of titel in gebruik hebben (genomen) en dat zij daarmee inbreuk maken op het eigendomsrecht van de gemeente. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming in beginsel toewijsbaar is, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat de ontruiming ook tegen [gedaagde sub 1] zal worden uitgesproken omdat [gedaagde sub 2] zijn gebruiksrecht met medeweten en toestemming van [gedaagde sub 1] baseert op de huurovereenkomst die laatstgenoemde met de gemeente heeft. De voorzieningenrechter zal de termijn waarop de ontruiming uiterlijk moet plaatsvinden bepalen op [huisnummer] dagen na betekening van dit vonnis. 4.9. Het gevorderde onder II. zal worden afgewezen. De gemeente heeft niet gesteld dat er aanwijzingen zijn dat derden na de ontruiming door gedaagden het opslagterrein illegaal in gebruik zouden willen nemen noch anderszins het belang van deze vordering onderbouwd. Voorts zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken op grond waarvan kan worden geoordeel dat artikel 557a lid 3 Rv dat blijkens de tekst en de wetsgeschiedenis ziet op illegaal gebruikte gebouwde onroerende (bewoonbare) zaken analoog moet worden toegepast op het door gedaagden voor de ijzerhandel gebruikte onbebouwde opslagterrein. 4.10. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op: - dagvaarding € 90,94 - vast recht 254,00 - salaris procureur 816,00 Totaal € 1.160,94 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis met al het hunne en al de hunnen het opslagterrein (gelegen naast woonwagenstandplaats nummer [huisnummer]), het daarnaast gelegen (braakliggend) terrein, alsmede alle (overige) gronden op en rondom de locatie [adres] die gebruikt worden voor de handel, verwerking en/of opslag van onder andere oud ijzer en andere zaken te ontruimen en te verlaten, en vervolgens ontruimd en verlaten te houden, 5.2. met machtiging van de gemeente om die ontruiming en dat ontruimd en verlaten houden desnoods zelf, op kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], te bewerkstelligen eventueel met behulp van de sterke arm van justitie en/of politie, voor welke kosten zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, met gelasting van hen deze kosten aan de gemeente te voldoen, 5.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.160,94, 5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.5. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E van Groeningen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 17 september 2008.