Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1909

Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2008-09-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 06/4097 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaren tegen bouwvergunning en vrijstelling ex art. 19, lid 3, Wro. Onderdelen van bouwplan waar verleende vrijstelling niet op ziet. De vrijstelling is verleend voor een vergroting van het bebouwingsoppervlakte. Daartegen hebben eisers geen bezwaar. De bezwaren van eisers richten zich tegen (de hoogte van) het hekwerk dat het speeldak zal afsluiten. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het hekwerk valt binnen de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogte. Verweerder was, gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, gehouden de bouwvergunning voor het hekwerk te verlenen.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen meervoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 06/4097 WRO tussen: Vereniging van Eigenaren [adres 1], gevestigd te [woonplaats], eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.H. Schoorl, en: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel, verweerder, vertegenwoordigd door [persoon 1]. Tevens heeft als partij aan dit geding deelgenomen: Onderwijsgroep Amstelland, gevestigd te Amstelveen, vergunninghouder, vertegenwoordigd door [persoon 2]. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 9 augustus 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 7 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 4 oktober 2007. 2. OVERWEGINGEN Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder bouwvergunning alsmede een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) verleend voor het vergroten van [basisschool 1] aan het [adres 1] te [woonplaats]. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – voor zover hier van belang – de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 24 januari 2006 gehandhaafd. In beroep heeft eiseres – kort weergegeven – aangevoerd dat een belangenafweging ten aanzien van het verlenen van een vrijstelling van een oud bestemmingsplan zuiverder dient te zijn dan in het geval vrijstelling van een recent bestemmingsplan wordt verleend. Sinds 1988 zijn er al vier planologische wijzigingen doorgevoerd in het plangebied, zonder dat het gekomen is tot een voorbereidingsbesluit voor een nieuw bestemmingsplan. De aanvraag en vergunningverlening wijzen erop dat verweerder het vigerende bestemmingsplan nog adequaat genoeg acht en dat zij blijkbaar ten aanzien van het bestemmingsplan een beleid voert, inhoudend dat elke gevraagde vrijstelling wordt verleend. Verweerder geeft evenwel geen enkele toelichting op het ruimtelijk beleid. Voorts is het nog maar de vraag of deze uitbreiding, zoals door verweerder gesteld, een eindsituatie betreft, aldus eiseres. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Ingevolge artikel 44 van de Woningwet mag en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, de Bouwverordening, indien het bouwwerk in strijd is met het geldende bestemmingsplan, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Sluisvaart IIa 1976” (hierna: het bestemmingsplan). Niet in geschil is tussen partijen dat ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanvoorschriften de bebouwde oppervlakte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het op de plankaart aangegeven percentage van de voor bebouwing bestemde terreinoppervlakte. Evenmin in geschil is dat het voor het onderhavige bouwperceel op de kaart aangegeven percentage 60 bedraagt. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften kan vrijstelling worden verleend van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder a, tot ten hoogste een percentage van 10. Nu het bouwplan ziet op een percentage van 73, is een vrijstelling op grond van het bestemmingsplan niet mogelijk. De rechtbank overweegt dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985, bevoegd is vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO te verlenen. Verweerder heeft die vrijstelling in dit geval verleend om het bebouwingspercentage binnen het bouwperceel te vergroten van 60 tot 73. Verweerder heeft de verlening van de vrijstelling gemotiveerd door te stellen dat de uitbreiding blijft binnen het bouwvlak van het bestemmingsplan, dat sprake is van een geringe afwijking van het bestemmingsplan, dat het wooncomfort van eisers niet of nauwelijks wordt aangetast en dat het belang van de school tot onderwijskundige vernieuwingen zwaarder dient te wegen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid op deze gronden de bestreden vrijstelling heeft kunnen verlenen. Ter zitting is van de zijde van eiseres desgevraagd aangegeven dat de bezwaren zich vooral richten tegen (de hoogte van) het hekwerk dat het speeldak zal afsluiten. Immers, waar thans sprake is van een vrij uitzicht zullen de bewoners van met name de eerste verdieping tegen het hek op de uitbreiding aankijken, aldus eisers. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het hekwerk valt binnen de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogte van 8 meter. De verleende vrijstelling heeft hierop mitsdien geen betrekking. Verweerder was, gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, gehouden de bouwvergunning voor het hekwerk te verlenen. Hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 2 november 2007 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, mrs. P.H.A. Knol en M.L. van Emmerik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Dutrieux, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B