Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1792

Datum uitspraak2008-09-02
Datum gepubliceerd2008-09-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/3521
Statusgepubliceerd


Indicatie

Er zou volgens partijen bij de inwonende zoon van eiser mogelijk sprake kunnen zijn van overbelasting indien hij naast de verplichte huishoudelijke taken in 2007 ook de persoonlijke verzorging van zijn vader op zich bleef nemen. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of deze zoon in 2007 de onverplichte en niet uitstelbare mantelzorgtaken betreffende de persoonlijke verzorging van zijn vader aan een ander zou kunnen overdragen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het besluit niet zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 07/3521 Uitspraak van de meervoudige kamer van 2 september 2008 inzake [eiser], te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. M.C.W. van der Zanden, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode, verweerder, gemachtigde mr. M.H.J. van Elst. Procesverloop Bij besluit van 24 januari 2007 heeft verweerder eiser in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden vanaf 1 februari 2007 tot 5 april 2008 voor 0 tot 1,9 uur per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 11 september 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 9 juli 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. In deze zaak dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden eiser in aanmerking heeft gebracht voor 0 tot 1,9 uur per week hulp bij het huishouden. 2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij met ingang van 1 januari 2007 verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en dat hij derhalve zorg moet dragen voor de voorziening hulp bij het huishouden. Op grond van artikel 41 van de Wmo bestaat de mogelijkheid om 2007 als overgangsjaar aan te merken, zodat de regels die voor de inwerkingtreding van deze wet op de hulp bij het huishouden van toepassing waren, te weten de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), in dat jaar het toetsingkader blijven vormen. In de indicatiestelling van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 10 januari 2007 is getoetst aan de richtlijnen van het Protocol gebruikelijke zorg (hierna: Protocol) met als resultaat de toekenning naar klasse/omvang 1, zijnde 0 tot 1,9 uur per week. Eiser heeft gelet op de vooraankondiging in het laatste AWBZ-indicatiebesluit van 20 november 2006 niet de gerechtvaardigde verwachting kunnen hebben op een ongewijzigde beoordeling/voortzetting van de hem reeds jaren verstrekte voorziening gelet op het feit dat in dit indicatiebesluit staat dat bij herindicatie tevens nadrukkelijk gekeken zal worden naar de bepalingen uit het Protocol in relatie tot inwonende gezonde huisgenoten. Van gezonde volwassen huisgenoten, al dan niet met fulltime werk of opleiding, wordt verlangd dat zij alle huishoudelijke taken van de zorgaanvrager overnemen. Overbelasting van degene van wie wordt verwacht dat hij taken overneemt is een reden om van het uitgangspunt af te wijken. Eiser had ten tijde hier in geding een inwonende meerderjarige zoon. Op basis van het gesprek tussen de arts van het CIZ en eiser en zijn zoon over de belasting en mogelijke overbelasting van de zoon alsmede uit aanvullende informatie van de huisarts blijkt dat een dreigende overbelasting van de zoon geenszins valt uit te sluiten, nu de zoon ook zorgtaken vervult bij de persoonlijke verzorging van zijn vader. Deze zorgtaken worden in het kader van de AWBZ aangemerkt als mantelzorg, dat wil zeggen dat de verlening van deze zorg door een huisgenoot vrijwillig geschiedt en niet afdwingbaar is. Dit in tegenstelling tot de gebruikelijke zorg door huisgenoten. Uitbreiding van hulp bij het huishouden zal de overbelasting niet voorkomen, nu de persoonlijke verzorging van eiser - gelet op zijn gezondheid - zal toenemen. Enkel een verzoek om uitbreiding van de persoonlijke verzorging kan de overbelasting terugdringen. Sinds de scheiding van de financiering en uitvoering is de uitruil van functies niet meer mogelijk. De toegenomen zorgbehoefte van eiser heeft betrekking op zijn persoonlijke verzorging en niet op hulp bij het huishouden. 3. Eiser heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat onderzoek naar de belastbaarheid van de inwonende meerderjarige zoon, tevens mantelzorger, achterwege is gebleven. Verweerder dient in de individuele situatie af te wijken van de algemene regels, omdat de zoon overbelast dreigt te raken gelet op het totaal aan taken. Ten onrechte wordt uitgegaan van slechts zes uur huishoudelijke verzorging. De richtlijnen 4.1.3 en 4.1.4. van het Protocol worden niet of onjuist toegepast. Het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel zijn geschonden. Het Protocol is geen geldend recht per 31 december 2006 en is ten onrechte door verweerder in de beoordeling betrokken. Eiser hoefde er geen rekening mee te houden dat zijn inwonende zoon, die reeds de nodige persoonlijke zorg en mantelzorg verleende, plots in 2007 geacht zou worden nog vijf uur hulp in de huishouding te gaan leveren. De sinds vele jaren afgegeven beslissingen van het CIZ hebben het vertrouwen gewekt dat het gezin, de leefeenheid reeds zijn bijdrage leverde. Het overgangsrecht gebiedt dat rechten en verplichtingen in het jaar 2007 worden gerespecteerd, derhalve ook het recht op integrale beoordeling zoals die op 20 november 2006 door het CIZ is gedaan. 4. De rechtbank overweegt als volgt. 5. Ingevolge het overgangsrecht als bepaald in artikel 41, vierde lid, van de Wmo wordt op een aanvraag om huishoudelijke verzorging door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woont, tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel 5, heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, een beslissing genomen overeenkomstig de regels zoals die voor de inwerkingtreding van deze wet op deze verzorging van toepassing waren, met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders optreedt als onafhankelijk indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ. 6. Artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat burgemeester en wethouders erin voorzien dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg. 7. Ingevolge artikel 9b van de AWBZ heeft het CIZ aan de hand van het Protocol beoordeeld voor welke zorg eiser dient te worden geïndiceerd. 4.1.2 van dit Protocol bepaalt dat de leefeenheid van de zorgvrager die een beroep doet op de AWBZ altijd primair verantwoordelijk blijft voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. 4.1.3. van dit Protocol bepaalt -ondermeer- dat onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18 tot 23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren, te normeren naar twee uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en drie uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. 8. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN BA6428 is dit Protocol, voor zover het inhoudt dat van een gezonde volwassen huisgenoot wordt verwacht dat hij de huishoudelijke taken van de verzekerde overneemt, tenzij er redenen zijn die daaraan in de weg staan, zoals dreigende overbelasting van die huisgenoot, niet in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel. 9. De rechtbank stelt vast dat verweerder mede op grond van het gesprek dat tussen eiser, zijn zoon en de CIZ-arts op 7 mei 2007 heeft plaatsgevonden tot de conclusie is gekomen dat sprake zou kunnen zijn van mogelijke overbelasting van de meerderjarige zoon van eiser indien deze zoon al zijn taken inclusief de persoonlijke verzorging van eiser op zich blijft nemen. Verweerder heeft enkel aangegeven dat deze zoon in 2007 de onverplichte taken inzake de persoonlijke verzorging van eiser aan een ander zou kunnen overdragen. Verweerder heeft evenwel niet onderzocht of het afstoten van deze taken zondermeer mogelijk was. Vast staat immers dat eiser aangewezen is op deze zorg en dat die zorg niet uitgesteld kan worden. Nu verweerder niet heeft onderzocht of de taken aangaande de persoonlijke verzorging van eiser door een ander dan door de meerderjarige inwonende zoon overgenomen konden worden, is het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid. 10. Het beroep is derhalve gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 11. De rechtbank wijst eiser erop dat hoewel hij eerder in het kader van de AWBZ een ruimere indicatie voor huishoudelijke verzorging heeft gekregen hij hieraan niet het recht kan ontlenen dat die indicatie ook in de toekomst ongewijzigd zal worden voortgezet. Te meer daar destijds uitruil van zorgbehoeften mogelijk was en dit thans gelet op de uitvoering door verschillende bestuursorganen niet meer aan de orde kan zijn. Bovendien heeft verweerder gelet op de brief 15 december 2006 ook bij eiser de gerechtvaardigde verwachting hieromtrent niet gewekt. Daarbij komt dat in het CIZ indicatiebesluit van 20 november 2006 nog staat vermeld dat in verband met de claim op huishoudelijke verzorging bij herindicatie nadrukkelijk gekeken wordt naar de bepalingen uit het Protocol in relatie tot inwonende gezonde huisgenoten. 12. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,00 • wegingsfactor 1. 13. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. 14. De door eiser verzochte kosten ten behoeve van de eigen bijdrage komen niet voor vergoeding in aanmerking. Gelet op artikel 1 onder c en artikel 2, derde lid, van het Bpb komen de reiskosten van eiser met de aangepaste rolstoelbus ten bedrage van € 106,80 wel voor vergoeding in aanmerking. 15. Tevens zal de rechtbank bepalen dat de gemeente Sint-Oedenrode aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 dient te vergoeden. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - bepaalt dat de gemeente Sint-Oedenrode aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 39,00; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 750,80; - wijst de gemeente Sint-Oedenrode aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden; - bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier. Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. A.J. Schaap en mr. I. Ravenschlag als leden in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2008. ? Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Afschriften verzonden: