Jurisprudentie
BF1761
Datum uitspraak2008-07-14
Datum gepubliceerd2008-09-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers04/01808
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers04/01808
Statusgepubliceerd
Indicatie
Met het Waterschap is het Hof van oordeel dat, nu het Waterschap Peel en Maasvallei is opgericht per 1 januari 2004 en het voorlopig algemeen bestuur van dat Waterschap derhalve pas vanaf dat tijdstip de bevoegdheid heeft gekregen om verordeningen als de onderhavige vast te stellen, het onvermijdelijk is dat er bij de inwerkingtreding van de Verordening voor het belastingjaar 2004 bij de omslagheffingen sprake is van terugwerkende kracht. De materiële belastingschuld ontstaat immers reeds per 1 januari 2004 en het vaststellen van de Verordening door het voorlopig algemeen bestuur is vóór 1 januari 2004 niet mogelijk. Het Waterschap heeft naar het oordeel van het Hof bewerkstelligd dat de terugwerkende kracht slechts een beperkte periode bestrijkt. Na het verkrijgen van genoemde bevoegdheid is de Verordening op zeer korte termijn van kracht geworden na vaststelling van die Verordening op 5 januari 2004 en bekendmaking daarvan op 12 januari 2004.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/01808
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de als uitspraak aan te merken brief van 15 juli 2004 van het Hoofd unit Waterschapsheffingen van het Waterschapsbedrijf Limburg te Roermond (hierna: het Waterschap) op het bezwaarschrift betreffende de hem voor het jaar 2004 opgelegde, in één aanslagbiljet verenigde, aanslagen waterkeringsomslag gebouwd, ongebouwd en ingezetenen, aanslagnummer 0000000000.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2004, verenigd in één aanslagbiljet, aanslagen waterkeringsomslag gebouwd, ongebouwd en ingezetenen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij brief van 15 juli 2004 van het Waterschap is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
Het Waterschap heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd en het Waterschap schriftelijk gedupliceerd.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 september 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, het Waterschap. Belanghebbendes gemachtigde heeft door middel van een faxbericht van 3 september 2007, op diezelfde dag bij het Hof ingekomen, laten weten dat van de zijde van belanghebbende niemand zal verschijnen.
Het Waterschap heeft tijdens deze zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en meegedeeld dat mondeling uitspraak zal worden gedaan.
1.6. Het Hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting wordt heropend, daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat en met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie, waaronder ook de hiervóór genoemde in afschrift aan belanghebbende toegezonden pleitnota, behoort tot de stukken van het geding.
1.7. Het Waterschap heeft bij brief van 27 december 2007 nog nadere stukken ingezonden. Het Hof heeft deze stukken aangemerkt als door het Waterschap te zijn ingediend op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze stukken zijn door de griffier bij brief van 31 maart 2008 in afschrift aan de wederpartij verstrekt en behoren tot de stukken van het geding.
1.8. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 april 2008 eveneens te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord het Waterschap.
Belanghebbendes gemachtigde heeft, wederom, door middel van een faxbericht van 2 april 2008, op dezelfde dag bij het Hof ingekomen, laten weten dat van de zijde van belanghebbende niemand zal verschijnen.
1.9. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.10. Van zowel de zitting van 26 september 2007 als van de zitting van 23 april 2008 is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften aan partijen zijn gezonden.
1.11. Het Hof heeft in deze zaak op 7 mei 2008 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 19 mei 2008 aan partijen verzonden.
1.12. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 5 juni 2008 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van het Waterschap tijdens het onderzoek ter zitting, stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Het Waterschap Peel en Maasvallei is per 1 januari 2004 opgericht bij besluit van Provinciale Staten van Limburg d.d. 13 december 2002, gepubliceerd in het Provinciaal Blad op 20 december 2002 (73/2002), en goedgekeurd door de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat d.d. 3 juli 2003, nummer ------------------- (hierna: het overgangsreglement).
2.2. Artikel 16, lid 1, van het overgangsreglement bepaalt dat de voorbereidingscommissie zorg draagt voor onder andere de voorbereiding van de belastingverordeningen (2004) en het opstellen van de ontwerpbegroting. In artikel 9 is bepaald dat er een overgangsbestuur is bestaande uit een voorlopig algemeen bestuur en een voorlopig dagelijks bestuur en dat het overgangsbestuur in functie treedt met ingang van de datum waarop het reglement voor het waterschap in werking treedt. Artikel 11, lid 3, bepaalt dat het voorlopig algemeen bestuur voor de eerste keer vergadert in de week na de datum waarop het reglement voor het waterschap in werking treedt. Artikel 16, lid 3, houdt in dat het voorlopig algemeen bestuur in deze eerste vergadering besluiten neemt over de belastingverordeningen en begroting. Artikel 20, tenslotte, bepaalt dat het reglement in werking treedt op een door gedeputeerde staten te bepalen datum, welke datum Gedeputeerde Staten hebben bepaald op 1 januari 2004 (Provinciaal Blad van Limburg 73/2002).
2.3. Artikel 21 van de Verordening op de Waterschapsomslagen 2004 (hierna: de Verordening) bepaalt het volgende:
"1. De Verordening op de waterschapsomslagen 2002 vastgesteld bij besluit van 12 december 2001 en laatstelijk gewijzigd bij besluit van het algemeen bestuur van 11 december 2002, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij, met uitzondering van artikel 19, eerste lid van die verordening van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van haar bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2004.
4. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening op de waterschapsomslagen 2004 waterschap Peel en Maasvallei'.".
De Verordening is vastgesteld in de openbare vergadering van het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei d.d. 5 januari 2004.
2.4. Het dagelijks bestuur van waterschap Peel en Maasvallei heeft in Dagblad de Limburger van 22 september 2003 een publicatie doen plaatsen, in welke publicatie onder andere is vermeld:
"OPENBARE BEKENDMAKING
Het Waterschap Peel en Maasvallei is voornemens begin 2004 een nieuwe Kostentoedelingsverordening en de Omslagklassenverordening vast te stellen.
Het ontwerp van beide verordeningen met bijbehorende toelichting kunt u vanaf vandaag, 22 september 2003 tot en met 24 oktober 2003 inzien:
(...)
U kunt de stukken ook inzien op de internetpagina van het waterschap (www.wpm.nl).".
2.5. Het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei heeft in Dagblad de Limburger van 16 december 2003 en in Het Limburgs Dagblad van 16 december 2003 een publicatie doen plaatsen, in welke publicatie onder andere is vermeld:
"Waterschapsbegroting 2004
Het dagelijks bestuur van het waterschap maakt bekend, dat ter voldoening aan het bepaalde in artikel 100 van de Waterschapswet, met ingang van heden 16 december 2003 tot en met 5 januari 2004 de ontwerpbegroting 2004 van het waterschap inclusief bijlagen, zoals deze ter vaststelling is aangeboden aan het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap, ter inzage ligt op de secretarie van het waterschap te Venlo, (...).".
2.6. Het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei heeft in Dagblad de Limburger van 22 december 2003, in Het Limburgs Dagblad van 22 december 2003 en in De Gelderlander van 22 december 2003 een publicatie doen plaatsen, in welke publicatie onder andere is vermeld:
"Openbare vergadering
Het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap vergadert op maandag 5 januari 2004 om 14.00 uur in het waterschapshuis(...).
In de vergadering komt onder meer aan de orde:
- de vaststelling van de waterschapsbegroting 2004 en
meerjarenraming 2004-2007;
- de vaststelling van de Kostentoedelingverordening 2004, de
Omslagklassenverordening 2004, de Omslagverordening 2004, de
Verordening verontreiningsheffing 2004 en de Legesverordening
2004. (...)".
2.7. Het voorlopig dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei heeft in het dagblad De Limburger van 12 januari 2004 een publicatie doen plaatsen, in welke publicatie onder andere is vermeld:
"Bekendmaking
Het voorlopig dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei maakt, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 73 van de Waterschapswet, bekend dat het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap in de openbare vergadering van 5 januari 2004 de navolgende belastingverordeningen vastgesteld:
- de Kostentoedelingsverordening 2004 waterschap Peel en
Maasvallei;
- de Omslagverordening 2004 waterschap Peel en Maasvallei;
- de Omslagklassenverordening 2004 waterschap Peel en Maasvallei;
- de Verordening verontreinigingsheffing 2004 waterschap Peel en
Maasvallei;
- de Legesverordening 2004 waterschap Peel en Maasvallei.
Genoemde verordeningen zijn vastgesteld in de eerste vergadering van het voorlopig algemeen bestuur van het waterschap, zoals dit per 1 januari 2004 is ingesteld bij besluit van provinciale staten van Limburg, d.d. 13 december 2002 (...).".
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
a. Is de verordening, waarop de aanslagen zijn gebaseerd, onverbindend omdat deze terugwerkende kracht heeft en daarmee in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid?
b. Bij een ontkennend antwoord op vraag a; is het Waterschap heffingsonbevoegd ten tijde van het belastbare feit?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Het Waterschap is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen het Waterschap hieraan tijdens het onderzoek ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar de desbetreffende processen-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslagen.
Het Waterschap concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1. Naar het oordeel van het Hof concludeert het Waterschap in zijn verweerschrift terecht tot ontvankelijkverklaring van het beroep nu belanghebbende de brief van het Waterschap van 15 juli 2004 redelijkerwijze als een uitspraak op bezwaar mocht beschouwen en belanghebbende voorts binnen de wettelijke termijn van zes weken beroep bij het hof heeft ingesteld.
4.2. Nu belanghebbende in zijn bezwaarschrift alleen in bezwaar is gekomen tegen de, op een aanslagbiljet verenigde, omslagheffingen waterkering gebouwd, ongebouwd en ingezetenen, dient het beroep voor zover dat is gericht tegen de overige op het aanslagbiljet vermelde heffingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de eerste in geschil zijnde vraag
4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat de verordening waarop de aanslagen zijn gebaseerd, onverbindend is omdat deze terugwerkende kracht heeft en daarmee in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid. Volgens belanghebbende zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze inbreuk rechtvaardigen, in het bijzonder niet, omdat de heffingen en tarieven voor belastingplichtigen vooraf onvoldoende kenbaar waren.
4.4. Artikel 21, tweede lid, van de Verordening op de waterschapsomslagen 2004 bepaalt dat de Verordening in werking treedt op de eerste dag na haar bekendmaking. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat de heffing ingevolge de Verordening plaatsvindt met ingang van 1 januari 2004.
4.5. Vaststaat dat de Verordening is vastgesteld in de vergadering van het voorlopig algemeen bestuur van 5 januari 2004 en dat de bekendmaking heeft plaatsgevonden op 12 januari 2004. De Verordening is derhalve op 13 januari 2004 in werking getreden. Op grond van de Verordening wordt alsdan met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2004 geheven.
4.6. Naar het oordeel van het Hof heeft als uitgangspunt te gelden dat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat wetgevende maatregelen al vóór de publicatie ervan van kracht worden. Bijzondere omstandigheden kunnen evenwel terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.7. Met het Waterschap is het Hof van oordeel dat, nu het Waterschap Peel en Maasvallei is opgericht per 1 januari 2004 en het voorlopig algemeen bestuur van dat Waterschap derhalve pas vanaf dat tijdstip de bevoegdheid heeft gekregen om verordeningen als de onderhavige vast te stellen, het onvermijdelijk is dat er bij de inwerkingtreding van de Verordening voor het belastingjaar 2004 bij de omslagheffingen sprake is van terugwerkende kracht. De materiële belastingschuld ontstaat immers reeds per 1 januari 2004 en het vaststellen van de Verordening door het voorlopig algemeen bestuur is vóór 1 januari 2004 niet mogelijk. Het Waterschap heeft naar het oordeel van het Hof bewerkstelligd dat de terugwerkende kracht slechts een beperkte periode bestrijkt. Na het verkrijgen van genoemde bevoegdheid is de Verordening op zeer korte termijn van kracht geworden na vaststelling van die Verordening op 5 januari 2004 en bekendmaking daarvan op 12 januari 2004.
4.8. Daarnaast heeft op 16 december 2003 bekendmaking plaatsgevonden van de terinzagelegging van de ontwerpbegroting 2004 waarin de belastingtarieven zijn opgenomen en is op 22 december 2003 bekendgemaakt dat het voorlopig algemeen bestuur de Verordening op 5 januari 2004 zal vaststellen, zodat belastingplichtigen reeds vóór het onderhavige belastingjaar kennis hebben kunnen nemen van de komende heffing en zich rekenschap hebben kunnen geven van het hogere tarief ten opzichte van voorgaande jaren in de komende verordening.
Het Hof heeft dienaangaande geen reden te twijfelen aan de verklaring van het Waterschap dat de hiervoor genoemde op 16 december 2003 en 22 december 2003 gedateerde bekendmakingen van het Waterschap in 2003 zijn gepubliceerd. Het Hof heeft hierbij mede acht geslagen op de door het Waterschap bij zijn brief van 27 december 2007 overgelegde facturen ter zake van de plaatsing van de advertenties op 16 december 2003 en 22 december 2003.
4.9. Gelet op vorengenoemde feiten en omstandigheden is het Hof van oordeel dat de onderhavige heffing voor belanghebbende in zodanige mate voorzienbaar was dat te dezen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen af te wijken van het op de eisen der rechtszekerheid berustende rechtsbeginsel dat wetgevende maatregelen alleen voor de toekomst behoren te gelden (Hoge Raad 24 oktober 1984, nr. 22 456, BNB 1985/59).
Ten aanzien van de tweede in geschil zijnde vraag
4.10. Het Hof verwerpt ook belanghebbendes subsidiaire stelling inhoudende dat het Waterschap niet heffingsbevoegd was ten tijde van het belastbare feit, zodat zijns inziens om die reden de aanslag dient te worden vernietigd.
Het Waterschap heeft dienaangaande gesteld dat het Waterschap is ingesteld bij besluit van Provinciale Staten van Limburg van 13 december 2002, gepubliceerd op 20 december 2002, en in werking getreden op 1 januari 2004. Dit is niet weersproken door belanghebbende. Het Hof is dan ook van oordeel dat het Waterschap op 1 januari 2004 heffingsbevoegd was.
Slotsom
4.11. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard voor zover dit betrekking heeft op de aanslagen waterkeringsomslag gebouwd, ongebouwd en ingezetenen en dient het beroep voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dit betrekking heeft op de aanslagen waterkeringsomslag gebouwd, ongebouwd en ingezetenen;
- verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan op: 14 juli 2008 door J. Th. Simons, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en op die datum in afschrift aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.