Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1647

Datum uitspraak2008-09-19
Datum gepubliceerd2008-09-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/32067
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / zicht op uitzetting / laissez-passer / China
Geen sprake van een verandering van de feiten en/of omstandigheden, welke de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. Uit het enkele feit dat in één individueel geval een laissez-passer is afgegeven kan niet worden afgeleid dat de recente contacten op verschillende niveaus met de Chinese autoriteiten hebben geleid tot een structureel gewijzigde opstelling van de Chinese autoriteiten, in die zin dat daarmee een trend is gezet.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 08/32067, V-nummer: 270.570.5387, uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser, gemachtigde: mr. H.K. Westerhof, advocaat te Dordrecht, tegen de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. C. Prins, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 4 september 2008 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 31 juli 2008 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 12 september 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen bij mr. E.W.B. van Twist, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 1.3. De rechtbank heeft op 12 september 2008 het onderzoek ex artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om de stelling, dat op 8 september 2008 een laissez-passer door de Chinese autoriteiten is verstrekt, schriftelijk te onderbouwen, zo mogelijk door middel van documenten. 1.4. Naar aanleiding van deze schorsing heeft verweerder bij faxbericht van 15 september 2008 aanvullende informatie aan de rechtbank doen toekomen. 1.5. Bij faxbericht van 16 september 2008 heeft eiser zijn reactie op bovengenoemde informatie gegeven. 1.6. Hierna heeft de rechtbank, mede gelet op de daartoe door partijen verleende toestemming, het onderzoek gesloten en ingevolge artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) van 5 september 2008 (200805982/1, LJN: BE9987). Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij is aangetast in zijn verdedigingsbelang, nu hij niet eerder dan op de dag van de zitting op de hoogte was van de op 8 september 2008 afgegeven laissez-passer. In dit kader merkt eiser op dat hij wil weten onder welke omstandigheden de laissez-passer is afgegeven, of de desbetreffende vreemdeling is ongewenst verklaard en of de uitzetting op vrijwillige basis heeft plaatsgevonden. 2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij heeft voldaan aan de inlichtingenplicht nu tijdig een voortgangsrapportage is overgelegd. Voorts voert verweerder aan dat voldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat, nu sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden sedert voormelde uitspraak van de ABRS van 5 september 2008. In dit verband wijst verweerder erop dat er op 1 september 2008 een voorbereidend gesprek op hoogambtelijk niveau met de Chinese autoriteiten heeft plaatsgevonden. Op 8 september 2008 heeft een gesprek tussen de Minister van Justitie en de Chinese ambassadeur plaatsgevonden met betrekking tot de afgifte van vervangende reisdocumenten. Op 8 september 2008 is een laissez-passer afgegeven door de autoriteiten van China. 2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. De rechtbank verwerpt het betoog van eiser, dat zijn verdedigingsbelang is geschonden doordat verweerder eerst ter zitting met aanvullende informatie is gekomen over aanvullende contacten tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten. De aard en omvang van deze informatie is niet van dien aard, dat niet van eiser kan worden verwacht dat hij hierop kan reageren. Terzake van verweerders stelling dat sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn overweegt de rechtbank als volgt. In de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht van 11 augustus 2008 (08/25799, LJN: BD9842) heeft de rechtbank, met betrekking tot de vraag of er zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is, het volgende overwogen: “Ter zitting van 8 augustus 2008 heeft verweerder aangevoerd dat een maximale inspanning wordt geleverd om te komen tot terugname door China van eigen onderdanen en tot verbetering van de doorlooptijden van aanvragen om lp’s. Voor zover verweerder hiermee heeft willen betogen dat hij meer doet dan hij de rechtbank kan meedelen, heeft de rechtbank daar op zichzelf begrip voor, maar zijn de betreffende inspanningen van verweerder voor de rechtbank niet toetsbaar. Gelet hierop, gezien de lange duur van de huidige impasse en vanwege het ontbreken van voldoende concrete aanwijzingen voor verandering op korte termijn ziet de rechtbank in de diplomatieke inspanningen van verweerder thans geen aanknopingspunten (meer) voor de conclusie dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn niet ontbreekt.” De ABRS heeft in haar voormelde uitspraak van 5 september 2008, terzake van het zicht op uitzetting, het volgende overwogen: “(…) dat de staatsecretaris weliswaar de nodige inspanningen verricht op diplomatiek niveau, doch hieruit blijkt niet van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat thans op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China, ook als de vreemdeling de vereiste medewerking verleent. De staatssecretaris heeft over de inhoud van de gevoerde gesprekken noch over de termijn waarbinnen een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten mag worden verwacht ter zitting van 21 augustus 2008 helderheid kunnen verschaffen.” De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een verandering van de feiten en/of omstandigheden, welke de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. Uit het enkele feit dat in één individueel geval een laissez-passer is afgegeven kan niet worden afgeleid dat de recente contacten op verschillende niveaus met de Chinese autoriteiten hebben geleid tot een structureel gewijzigde opstelling van de Chinese autoriteiten, in die zin dat daarmee een trend is gezet. Dit klemt te meer nu verweerder voor het desbetreffende geval op de expliciete vraag of sprake was van vrijwillige terugkeer c.q. terugkeer via bemiddeling door de IOM geen eenduidig antwoord heeft gegeven. Verweerder heeft om hem moverende reden volstaan met de navolgende opmerking: “De laissez-passer aanvraag is ten tijde van bewaring opgestart vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek en ziet derhalve toe op gedwongen terugkeer.” Het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de bewaring sinds 21 augustus 2008 als onrechtmatig dient te worden aangemerkt, zoals volgt uit de bovengenoemde uitspraak van 5 september 2008 van de ABRS. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank is van oordeel dat eiser vanaf de datum van indiening van het beroepschrift, zijnde 4 september 2008, gedaan heeft hetgeen redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om zijn schade te beperken. Eiser heeft sindsdien vijftien dagen in bewaring doorgebracht. Gelet op de normbedragen van € 80,-- per dag detentie in een huis van bewaring komt aan eiser, € 1.200,-- toe. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige gronden die door eiser zijn aangedragen geen verdere bespreking. 2.5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van het onderhavige beroep een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.6. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.200,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. J.A.M. van den Berk, rechter, en door deze en H. Philips, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 19 september 2008 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.