Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1629

Datum uitspraak2008-09-11
Datum gepubliceerd2008-09-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers600703-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

dagvaarding nietig te weinig specifiek ontvankelijkheid OM in verband met gedoogbeleid rechtmatigheid aanhouding rechtmatigheid doorzoeking


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer : 07.600703-07 Uitspraak : 11 september 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboorteplaats], [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere. De officier van justitie, mr. H.H.J. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 ten laste gelegde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar; - een geldboete van € 10.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 80 dagen hechtenis. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING De raadsman van verdachte heeft, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, betoogd dat de dagvaarding ter zake het onder 2 ten laste gelegde (partieel) nietig dient te worden verklaard nu dit feit in de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven en onbegrijpelijk is. De rechtbank zal de dagvaarding nietig verklaren voor zover dit betreft het onder 2 ten laste gelegde, aangezien het ten laste gelegde onder 2 te weinig specifiek is omschreven in relatie tot de periode, de geldbedragen en de gedragingen, zodat onvoldoende duidelijk blijkt welke feitelijke gedragingen zouden moeten worden gekwalificeerd als strafrechtelijk witwassen in de zin van artikel 420bis lid 1 onder a Sr. Het onder 2 ten laste gelegde behelst nauwelijks meer dan een – op onderdelen aangeklede – herhaling van de toepasselijk geachte delictsomschrijving en kan derhalve niet dienen als grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting. ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINSTERIE Door de verdediging is betoogd dat het openbaar ministerie voor wat betreft de periode tot maart 2007 niet ontvankelijk dient worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat tot maart 2007 een gedoogbeleid werd gevoerd ter zake de verkoop van hennepproducten. De rechtbank verwerpt dit verweer en is van oordeel dat het openbaar ministerie wèl ontvankelijk is in haar vervolging van verdachte. De handel in hennep(producten) is altijd strafbaar geweest. Bovendien zijn growshops geen coffeeshops en uit niets blijkt dat growshops tot maart 2007 niet werden vervolgd voor handel in hennep. Het standpunt van de raadsman is op dit punt niet nader onderbouwd. BEWIJS Door de verdediging is verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft de verdediging betoogd dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is aangezien de machtiging tot binnentreden in de woning op grond van artikel 55a Wetboek van Strafvordering is verleend door een hulpofficier van justitie, terwijl een dergelijke machtiging slechts kan worden verstrekt door de Officier van Justitie. De doorzoeking in het bedrijfspand van verdachte is eveneens onrechtmatig geweest, omdat niet duidelijk is of de doorzoeking wel in aanwezigheid van de Officier van Justitie heeft plaatsgevonden en slechts sprake zou zijn van een machtiging voor de doorzoeking van een woning ex artikel 55a Wetboek van Strafvordering, verleend door een hulpofficier van justitie. Dit alles moet leiden tot bewijsuitsluiting van het bewijs dat ten gevolge van deze onrechtmatigheden is verkregen. Verdachte is, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal van aanhouding, op heterdaad aangehouden in het bedrijfspand op grond van de Opiumwet. De machtiging tot aanhouding van de verdachte was derhalve niet nodig, zodat aan eventuele gebreken in die machtiging geen consequenties kunnen worden verbonden zoals door de raadsman betoogd. Immers van die machtiging tot binnentreden in de woning voor de aanhouding van verdachte is geen gebruik gemaakt. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de aanhouding van verdachte rechtmatig is geweest. Op grond van artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie, bij ontdekking op heterdaad, ter inbeslagneming elke plaats doorzoeken. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (pagina 48) heeft de doorzoeking in het bedrijfspand van verdachte plaatsgevonden met toestemming en in het bijzijn van officier van justitie H.H.J. Harmeijer. Ter terechtzitting heeft voornoemde officier van justitie verklaard bij de doorzoeking aanwezig te zijn geweest. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook de doorzoeking op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Door de verdediging is ten slotte, onder verwijzing naar het door de verdediging ter terechtzitting overgelegde stuk “Harde aanpak, hete zomer”, betoogd dat in het onderhavige geval sprake is van stekken en niet van hennepplanten. De rechtbank verwerpt dit verweer onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen (pagina 48), waaruit volgt dat dozen met kleine wietplanten in beslag zijn genomen. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezen verklaarde levert op: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet. De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 augustus 2008. De rechtbank acht het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede gezien het feit dat verdachte geen justitiële documentatie heeft ter zake soortgelijke strafbare feiten, niet passend. Wel ziet de rechtbank termen aanwezig om, nu zij niet de gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, de maximale werkstraf op te leggen. Bovendien ziet de rechtbank aanleiding verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om verdachte zo te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen nu verdachte ook thans nog actief is als uitbater van de growshop. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 22c, 22d, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Verklaart de dagvaarding nietig ter zake het onder 2 ten laste gelegde. Het onder 1 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De gevangenisstraf zal niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Aldus gewezen door mr. R.M. Berendsen, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2008.