Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1242

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/630 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Juiste vaststelling medische beperkingen. Geschiktheid voor de voorgehouden functies voldoende toegelicht.


Uitspraak

07/630 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 december 2006, 06/454 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 september 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.H.M.Ch. Libotte, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2008. Appellante is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. F.Y. Gans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.T. Laaracker. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster toen zij zich in 1995 arbeidsongeschikt meldde wegens letsel aan haar rechterhand, na een val door een ruit. Nadien heeft appellante tevens last gekregen van klachten aan haar linkerknie. Met ingang van 17 augustus 1996 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 2. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts E. Soons appellante op 14 april 2005 onderzocht en in zijn rapport van dezelfde datum aangegeven dat er beperkingen zijn ten gevolge van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts constateerde bij dit onderzoek aan de rechterhand van appellante vooral een verminderde knijpkracht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts de belastbaarheid vastgesteld in een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) van 14 april 2005, waarin rekening wordt gehouden met een beperkte rechterhandfunctie en met lichte beperkingen van de knie. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige B. Heutmekers met behulp van het Claim Beoordeling- en Borging Systeem (CBBS) functies geselecteerd. Blijkens zijn rapport van 28 juli 2005 acht de arbeidsdeskundige appellante geschikt voor onder meer de functies meteropnemer (sbc-code 315181), administratief ondersteunend medewerker (sbc-code 315100) en parkeercontroleur (sbc-code 342022). Aan de hand van hetgeen appellante met deze functies kan verdienen heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%. Vervolgens heeft het Uwv bij het besluit van 1 augustus 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 september 2005 ingetrokken. 3. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij appellante op 1 november 2005 onderzocht en heeft hij op 2 januari 2006 een rapport uitgebracht. Hierin heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de bezwaren geen aanleiding geven om de medische grondslag te herzien. 4. Bij besluit van 6 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante dan ook ongegrond verklaard. 5. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 januari 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante en met de bepaling dat aan haar het griffierecht dient te worden vergoed. Naar het oordeel van de rechtbank berust de medisch component van het bestreden besluit op goede gronden. Hierbij is overwogen dat de door appellante overgelegde medische gegevens, bij brieven van 9 oktober 2006 en 10 oktober 2006, de rechtbank er niet van hebben overtuigd dat het Uwv de beperkingen onjuist heeft vastgesteld, mede gelet op de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op deze gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit pas in beroep voorzien van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing, door middel van het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Schrijer van 27 april 2006. 6.1 Appellante heeft in hoger beroep in essentie aangevoerd dat haar medische beperkingen sinds 1995 niet zijn gewijzigd en dat het Uwv de operatie aan haar rechterpols en haar herstel had moeten afwachten. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft zich hierover niet uitgelaten, waardoor het medisch oordeel van het Uwv onvoldoende is gemotiveerd. Appellante heeft ter onderbouwing van het hoger beroep gewezen op de medische stukken die zij in de beroepsfase heeft overgelegd. Appellante heeft daarnaast gewezen op de toekenning van de WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 8 mei 2006, vanwege vier weken onafgebroken toegenomen arbeidsongeschiktheid sinds april 2006, voortkomende uit dezelfde ziekte-oorzaak. Verder heeft appellante gesteld dat de rechtbank vooringenomen is geweest ten gunste van het Uwv en ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. 6.2.1 De Raad overweegt als volgt. 6.2.2 Het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het besluit van 6 januari 2006 in stand te laten. In dat verband bestrijdt appellante zowel het oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van dit besluit, als het oordeel omtrent de arbeidskundige grondslag ervan. 6.2.3 De Raad overweegt allereerst dat de door het Uwv in beroep ingediende rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 27 april 2006 en van de bezwaarverzekeringsarts van 24 oktober 2006, die betrekking hebben op de datum in geding, door de rechtbank - anders dan appellante heeft gesteld - , terecht bij de beoordeling van het beroep zijn betrokken. 6.2.4 Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. De Raad heeft daartoe meegewogen dat verzekeringsarts Soons bij zijn onderzoek op 14 april 2005 aan de rechterhand vooral een verminderde knijpkracht heeft geconstateerd, maar dat hij aan de knieën geen duidelijke afwijkingen vond en daarnaast de klachten aan de knieën en rug niet altijd plausibel en consistent achtte. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts bij het onderzoek op 1 november 2005 geen afwijkingen voor het letsel aan de rechterhand gevonden en heeft hij geconstateerd dat de kniebevindingen erg meevallen. Voorts is door de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 2 januari 2006 geconcludeerd dat de beperkingen in de FML terecht naar beneden zijn bijgesteld, in het licht van de slechts voor een klein deel objectiveerbare klachten. In de FML van 14 april 2005 is rekening gehouden met de beperkte rechterhandfunctie en met lichte kniebeperkingen. Gelet op de onderzoeksbevindingen en conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts is de Raad van oordeel dat het medisch oordeel - ook ten opzichte van eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen - door het Uwv voldoende is gemotiveerd. Naar aanleiding van de medische stukken die appellante in beroep heeft overgelegd, waaronder brieven van plastisch chirurgen R.R.W.J. van der Hulst van 6 september 2005 en C. Welters van 9 juni 2006, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 24 oktober 2006 voldoende gemotiveerd waarom deze stukken geen aanleiding geven om het medisch oordeel te wijzigen. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij aangegeven dat door middel van beperkingen ten aanzien van fysieke omstandigheden en dynamische handbelasting in de FML reeds rekening wordt gehouden met de rechterhandklachten bij kracht en druk, die appellante had gemeld bij het polibezoek in augustus 2005. Uit de brief van plastisch chirurg Welters van 9 juni 2006 blijkt dat appellante op 11 april 2006 een operatie aan haar rechterpols heeft ondergaan, die (nog) geen effect heeft gehad en dat een verder herstel voorlopig moet worden afgewacht. De Raad volgt de toelichting van het Uwv ter zitting van de Raad dat tussen de datum in geding en de operatie op 11 april 2006 bijna zeven maanden zijn verstreken en dat de situatie na de operatie niet vergelijkbaar is met de situatie in september 2005, in verband waarmee uit de operatie en de daarop gevolgde toekenning van een WAO-uitkering, niet kan worden afgeleid dat de belastbaarheid van de rechterhand per de datum in geding is overschat. Ook uit de mededeling in de brief van de plastisch chirurg Welters van 9 juni 2006, dat ‘verder herstel moet worden afgewacht’, kan dit niet worden afgeleid, nu deze mededeling ziet op de situatie van appellante na de operatie in april 2006. 6.2.5 Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van appellante voor de haar voorgehouden functies met het rapport van bezwaararbeidsdeskundige F.C. Schrijer van 27 april 2006, ook in het licht van de jurisprudentie van de Raad omtrent de motiveringsverplichting van het Uwv in het kader van het gebruik van het CBBS, voldoende is toegelicht. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit conform deze jurisprudentie terecht in stand gelaten. 6.3 De Raad is verder van oordeel dat appellante haar stelling dat de rechtbank vooringenomen is geweest ten gunste van het Uwv, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. 6.4 De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. 7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008. (get.) J.Riphagen. (get.) W.R. de Vries. JL