
Jurisprudentie
BF1024
Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708653/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708653/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 2 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 november 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200708653/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Bergeijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend voor een nertsenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 15 november 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H.A.J. Verhagen en mr. M.F.W. Croes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, ter zitting als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [vergunninghouder] stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de ammoniakemissie en -depositie door de inrichting, aangezien dit aspect door [appellanten] in de zienswijzen over het ontwerpbesluit niet aan de orde is gesteld.
2.1.1. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Bij besluiten inzake een milieuvergunning worden de beslissingen over de aanvaardbaarheid van verschillende categorieën milieugevolgen als onderdelen van een besluit in vorenbedoelde zin aangemerkt.
[appellanten] hebben geen zienswijze naar voren gebracht over ammoniakemissie en -depositie. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij over dit besluitonderdeel geen zienswijze naar voren hebben gebracht. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. [appellanten] betogen dat de aanwezigheid van de inrichting zich niet verdraagt met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, onder meer omdat de omgeving van de inrichting, waartoe het gebied de Reep behoort, daarin volgens hen als natuurgebied is aangewezen.
Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer. Nu het bestreden besluit is genomen vóór de wijziging van de Wet milieubeheer bij de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180), mocht het college geen regels gesteld bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening in aanmerking nemen. Deze beroepsgrond faalt.
2.3. [appellanten] stellen dat de geuremissie vanuit de inrichting door het college is onderschat, onder meer doordat geen rekening is gehouden met de emissie van de nertsenpups. De werkelijke geuremissie is volgens [appellanten] vele malen groter dan waarvan het college is uitgegaan en leidt volgens hen tot onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving van de inrichting.
2.3.1. Het college heeft wat de door de nertsen veroorzaakte geuremissie betreft getoetst aan de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) en de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Regeling stankemissie).
2.3.2. Vaststaat dat de Wet stankemissie en de Regeling stankemissie op dit geding van toepassing zijn. In bijlage 2 van de Regeling stankemissie zijn voor nertsen aan te houden afstanden tot voor stankgevoelige objecten opgenomen. Bepalend voor de aan te houden afstanden is blijkens de bijlage het aantal fokteven van nertsen. Uitdrukkelijk is vermeld dat jongen en reuen in de berekening buiten beschouwing worden gelaten. Het college is bij de toepassing van de Wet stankemissie en de Regeling stankemissie dan ook terecht uitgegaan van het aantal fokteven. Dat aantal bedraagt in de aangevraagde en vergunde situatie 5.200 stuks. Onbestreden staat vast dat wordt voldaan aan de bij dit aantal op grond van de Wet stankemissie en de Regeling stankemissie aan te houden afstanden tot voor stankgevoelige objecten. Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de door de nertsen veroorzaakte geuremissie geen aanleiding geeft tot weigering van de aangevraagde vergunning. Deze grond faalt.
2.4. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op ammoniakemissie en -depositie;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008
462.