Jurisprudentie
BF0992
Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800842/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800842/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij onderscheiden besluiten van 28 april 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [wederpartij] toegekende huursubsidie herzien, de huursubsidie voor de tijdvakken 1 juli 2002 - 1 juli 2003 en 1 juli 2003 - 1 juli 2004 op nihil vastgesteld en de reeds over deze tijdvakken betaalde subsidie ten bedrage van onderscheidenlijk € 1.681,92 en € 1.737,60 teruggevorderd.
Uitspraak
200800842/1.
Datum uitspraak: 17 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie),
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1083 van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (lees: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie).
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 28 april 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie; hierna: de minister) de aan [wederpartij] toegekende huursubsidie herzien, de huursubsidie voor de tijdvakken 1 juli 2002 - 1 juli 2003 en 1 juli 2003 - 1 juli 2004 op nihil vastgesteld en de reeds over deze tijdvakken betaalde subsidie ten bedrage van onderscheidenlijk € 1.681,92 en € 1.737,60 teruggevorderd.
Bij besluit van 12 februari 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2007, verzonden op 19 december 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 februari 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 6 juni 2008 heeft de minister het door [wederpartij] tegen de besluiten van 28 april 2006 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
[wederpartij] en de minister hebben een nadere reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343), zijn onder meer de artikelen 10, 26 en 36 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) komen te vervallen en artikel 1 van de Hsw gewijzigd. De wijzigingswet is met ingang van 1 september 2005 van kracht en geldt voor subsidietijdvakken, die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu de subsidietijdvakken waarop het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 april 2006 ziet, vóór 1 januari 2006 is aangevangen, zijn de oude bepalingen van toepassing.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, van de Hsw wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder peildatum:
1º. als de huurder een aanvraag als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft ingediend: de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin de aanvraag is ingediend;
2º. als, in andere gevallen dan bedoeld onder 1°, aan de huurder een beperkt huursubsidiebericht of huursubsidiebericht is toegezonden: de eerste dag van het subsidietijdvak.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, wordt huursubsidie slechts toegekend als degenen die op de peildatum medebewoner van de woning zijn de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, of vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf houden als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, kan de minister ambtshalve of op verzoek van een huurder, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van de desbetreffende bepalingen, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden bij de toepassing van de artikelen 2, 3, eerste lid, of 4, eerste lid bepaalde medebewoners buiten beschouwing laten.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het tweede lid kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak:
a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de minister bekend zouden zijn geweest,
b. als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, of
c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge het derde lid kan als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2. Aan het besluit van 12 februari 2007 heeft de minister ten grondslag gelegd dat [wederpartij], gelet op de verblijfsstatus van haar zoon, geen recht op huursubsidie heeft over de betrokken subsidietijdvakken.
De rechtbank heeft aan haar oordeel onder meer ten grondslag gelegd dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij met betrekking tot het tijdvak 1 juli 2003 - 1 juli 2004 is uitgegaan van de peildatum 1 juli 2003. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen deze grond.
2.3. Voor zover de minister beoogt te betogen dat de toepassing van artikel 1, aanhef en onder k, van de Hsw met zich brengt dat zonder een nieuwe aanvraag geen recht op huursubsidie bestaat voor de periode 1 januari 2004 - 1 juli 2004 treft dit doel. Uit dit artikellid onder 1º volgt dat de eerste dag van de kalendermaand volgend op die van de aanvraag slechts dan als peildatum wordt aangemerkt, indien een aanvraag wordt ingediend als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Hsw. In overige gevallen geldt ingevolge artikel 1, aanhef en onder k, sub 2º, van de Hsw de eerste dag van het subsidietijdvak. Nu in dit geval geen aanvraag is gedaan als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Hsw heeft de minister terecht de eerste dag van het subsidietijdvak - 1 juli 2003 - als peildatum aangehouden. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het hoger beroep is derhalve gegrond. Aangezien de beslissing van de rechtbank niet wordt aangevochten, is er geen reden de aangevallen uitspraak te vernietigen.
2.4. Bij besluit van 6 juni 2008 heeft de minister opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar beslist. Aangezien bij dit besluit niet geheel aan de bezwaren van [wederpartij] is tegemoetgekomen, wordt het met toepassing van artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, bij de behandeling van het hoger beroep betrokken.
2.5. In het besluit van 6 juni 2008 heeft de minister overwogen geen aanleiding te zien om ingevolge artikel 26 van de Hsw de zoon van [wederpartij] als medebewoner buiten beschouwing te laten, nu [wederpartij] geen verklaring van het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: het CIZ) heeft overgelegd waarmee wordt aangetoond dat haar zoon zonder zorg van haar diende te worden opgenomen in een verpleeghuis en de overige door haar overgelegde stukken dateren uit een periode die niet binnen de betrokken tijdvakken ligt.
2.5.1. De minister voert de vaste gedragslijn dat een medebewoner slechts dan buiten beschouwing kan worden gelaten, indien vaststaat dat opname van de medebewoner in een verpleeghuis wordt voorkomen door de verzorging van de huurder. Deze verzorgingsnoodzaak dient aannemelijk te worden gemaakt door het overleggen van een verklaring van het CIZ. De Afdeling acht deze door de minister gevoerde gedragslijn niet onredelijk.
2.5.2. Niet in geschil is dat [wederpartij], gelet op de verblijfsstatus van haar zoon, geen recht op huursubsidie toekomt. Nu de minister in beginsel een verklaring van het CIZ mocht verlangen met betrekking tot het bestaan van een verzorgingsnoodzaak, [wederpartij] een dergelijke verklaring niet heeft overgelegd en evenmin op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke noodzaak bestond, heeft de minister in redelijkheid geen grond hoeven te zien voor het aannemen van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan hij gehouden was van zijn gedragslijn af te wijken.
2.5.3. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot de herziening en terugvordering van de huursubsidie over de betrokken tijdvakken. Het van rechtswege gegenereerde beroep tegen het besluit van 6 juni 2008 is dan ook ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de minister van 6 juni 2008, kenmerk Boba Gba_20/719, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008
312-538.