
Jurisprudentie
BF0979
Datum uitspraak2008-09-11
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804638/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804638/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij uitspraak van 16 april 2008, zaaknummer 200802406/2, heeft de voorzitter het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) opgedragen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een besluit te nemen op het verzoek tot handhaving van [verzoeker] ten aanzien van een koetserij aan de [locatie] te [plaats], en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Uitspraak
200804638/1.
Datum uitspraak: 11 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 16 april 2008, zaaknummer 200802406/2, heeft de voorzitter het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) opgedragen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een besluit te nemen op het verzoek tot handhaving van [verzoeker] ten aanzien van een koetserij aan de [locatie] te [plaats], en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Wegens het niet gevolg geven aan de bovengenoemde uitspraak van de voorzitter heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2008, zich andermaal tot de voorzitter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, en het college, vertegenwoordigd door F. Kabbouti, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [verzoeker] kan zich er niet mee verenigen dat het college de uitspraak van de voorzitter van 16 april 2008, zaaknummer 200802406/2, niet naleeft. [verzoeker] heeft daarom verzocht dat aan het college een last onder dwangsom wordt opgelegd voor iedere dag dat een besluit op zijn verzoek tot handhaving van 16 november 2007 uitblijft.
2.2. Het college betoogt dat het wel degelijk gehoor heeft gegeven aan de bovengenoemde uitspraak. Volgens het college is bij besluit van 19 mei 2008 het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden toegewezen. Dat er nog geen sanctiebesluit ligt, betekent volgens het college niet dat zijn verzoek niet is toegewezen. Volgens het college zijn de toewijzing van het verzoek om handhavend op te treden en het sanctiebesluit twee aparte besluiten. Het college wijst daarbij op artikel 18.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
2.3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
In artikel 18.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat het bestuursorgaan, indien het verzoek om handhavend optreden wordt ingewilligd, bij de bekendmaking van de beschikking aan de verzoeker een afschrift voegt van de beschikking tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van de vergunning of ontheffing.
2.4. In de brief van 19 mei 2008 gericht aan [verzoeker] geeft het college aan dat het handhavingstraject ten aanzien van de koetserij inmiddels is opgestart door het sturen van een brief, gedateerd 10 april 2008, aan [belanghebbende], de drijver van de koetserij. Hiermee is volgens het college, zo staat in de brief van 19 mei 2008, het verzoek van [verzoeker] gehonoreerd.
Vast staat dat met de brief van 10 april 2008 geen besluit strekkende tot bestuursrechtelijke handhaving is genomen. In deze brief geeft het college uitsluitend aan dat er voor [belanghebbende] twee opties zijn en verzoekt hem binnen twee maanden na dagtekening van de brief aan te geven voor welke optie hij heeft gekozen. Wat betreft handhaving ten opzichte van [belanghebbende] kan zonder nadere besluitvorming derhalve niet worden gesproken van een rechtsgevolg. Er is dan ook geen op rechtsgevolg gerichte beslissing op het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden. Indien het oordeel is dat een dergelijk verzoek moet worden toegewezen - en dus dat er handhavend moet worden opgetreden - dient gelijktijdig een besluit strekkende tot handhaving te worden genomen. Artikel 18.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer maakt dit niet anders. Hierin is uitsluitend bepaald dat, indien een verzoek om handhavend optreden wordt ingewilligd, de verzoeker om handhaving tevens een afschrift ontvangt van het besluit strekkende tot handhaving, gericht aan degene ten aanzien van wie handhavend wordt opgetreden.
Gezien het vorenstaande is niet aan voornoemde uitspraak van 16 april 2008 voldaan.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen. De voorzitter ziet daarbij aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel wordt opgedragen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een besluit op het verzoek om handhaving te nemen en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II. bepaalt dat de gemeente Maasdriel aan [verzoeker] een dwangsom verbeurt van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro) per dag, met een maximum van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), voor iedere dag dat het onder I bedoelde besluit niet is bekendgemaakt;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 189,98 (zegge: honderdnegenentachtig euro en achtennegentig cent) waarvan een bedrag van € 161,00 (zegge: honderdeenenzestig euro) geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Maasdriel te worden betaald aan [verzoeker];
IV. gelast dat de gemeente Maasdriel aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2008
373-576.