Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0966

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803011/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij een op 30 januari 2007 gedateerd besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 12 december 2006 jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen.


Uitspraak

200803011/1. Datum uitspraak: 17 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder. 1. Procesverloop Bij een op 30 januari 2007 gedateerd besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 12 december 2006 jegens [appellant] bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen. Bij besluit van 26 april 2007 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam voor de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.2. Het bestreden besluit is verzonden op 26 april 2007, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is begonnen op 27 april 2007 en geëindigd op 7 juni 2007. [appellant] heeft bij brief van 20 april 2008, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2008, beroep ingesteld. Hieruit volgt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is overschreden. 2.3. [appellant] voert aan dat hij het beroepschrift niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft ingediend, omdat hij een dag na verzending van het bestreden besluit, op 27 april 2007, met zijn gezin op vakantie naar Turkije is gegaan. Daar werd hem telefonisch meegedeeld dat zijn broer in Rotterdam-Overschie was doodgeschoten. Na deze gebeurtenis is het leven van [appellant] en zijn gezin totaal veranderd, waardoor bepaalde zaken, waaronder dit beroepschrift, op de achtergrond zijn geraakt. Pas toen hij op 10 april 2008 een deurwaardersexploit ontving, herinnerde hij zich weer nog in beroep te moeten gaan tegen het bestreden besluit, hetgeen hij op 20 april 2008 heeft gedaan. 2.4. Hoewel begrijpelijk is dat de dood van zijn broer het leven van [appellant] heeft beïnvloed, is de Afdeling van oordeel dat deze gebeurtenis geen grond vormt om de termijnoverschrijding van meer dan tien maanden verschoonbaar te achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat [appellant] buiten staat was om maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat het beroepschrift niettemin tijdig zou worden ingediend, zo nodig door een ander dan hemzelf en zo nodig onder aankondiging van aan te vullen gronden. 2.5. Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Sparreboom lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008 195-209.