Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0950

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708976/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning aan [locatie 1] te [plaats] (hierna: het bouwplan).


Uitspraak

200708976/1. Datum uitspraak: 17 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1364 van de rechtbank Roermond van 14 november 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Venray. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning aan [locatie 1] te [plaats] (hierna: het bouwplan). Bij uitspraak van 14 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft een nader stuk ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door J. Zanders, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan maakt onderdeel uit van het project Oostrum-Oost. Dit project wordt in fasen uitgevoerd en voorziet in woningbouw in het uitleggebied ten oosten van Oostrum. Fase 1 van het project is in 2001 gerealiseerd en voorziet in 24 woningen. Fasen 2 en 3 voorzien in 47 projectmatig gebouwde woningen en zes kavels voor de vrije sector. Het bouwplan betreft een woning op één van deze kavels en is reeds gerealiseerd. [appellant] exploiteert een varkenshouderij op het nabij gelegen perceel aan de [locatie 2] te [plaats]. 2.2. Bij besluit van 2 november 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het bouwplan vrijstelling verleend. 2.3. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van de vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht geacht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft. 2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 maart 2004 in zaak nr. 200303721/1), heeft de wetgever met artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet een concentratie van rechtsbescherming beoogd ter voorkoming van onnodige procedures. Indien vrijstelling is vereist om een bouwvergunning te kunnen verlenen, kan tegen de verlening van die vrijstelling eerst worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor het desbetreffende project ingediende bouwaanvraag. 2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, slaagt. Zoals de Afdeling heeft overwogen (uitspraak van heden in zaak nr. 200708974/1) kan niet met zekerheid gesteld worden dat het bedrijf van [appellant] geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft en evenmin dat niet de mogelijkheid bestaat om binnen het bouwvlak nieuwe bebouwing voor hinderveroorzakende activiteiten op te richten. Dit betekent dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zich in dit geval de uitzonderingssituatie als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2003 in zaak nr. 200206439/1 voordoet waarin voor het hanteren van de stankcirkel mocht worden uitgaan van de gevel van de bestaande bebouwing op het perceel van [appellant]. 2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen de besluiten van 2 november 2005 en 14 juni 2006 gegrond verklaren. Het besluit van 2 november 2005 komt, voor zover daarbij vrijstelling is verleend voor het bouwplan, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Het besluit van 14 juni 2006 komt eveneens wegens strijd met dit artikel voor vernietiging in aanmerking. 2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de zaken nummers 200708974/1, 200708976/1, 200708978/1 en 200708979/1 voor de toekenning van een vergoeding van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep worden aangemerkt als één zaak, nu er sprake is van één hoger beroepschrift en de zaken ter zitting gelijktijdig zijn behandeld. Voor de toekenning van een vergoeding van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep is dit anders, nu de beroepschriften in die zaken niet nagenoeg gelijktijdig zijn ingediend. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 november 2007 in zaak nr. 06/1364; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt de besluiten van het college van 2 november 2005, kenmerk ba050273, voor zover daarbij vrijstelling is verleend voor het bouwplan, en 14 juni 2006, kenmerk ba060153; V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Venray aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat de gemeente Venray aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W. van den Brink, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Van Heusden voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008 163-531.