Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0904

Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/4512 VEROR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verbod op het verspreiden van gedrukte werken en verzoek om ontheffing van dat verbod. Het kenbaar maken van een gedrukt werk aan het publiek door verspreiding, zoals het aanbieden van drukwerk, valt onder de bescherming van artikel 7 van de Grondwet. De gemeente mag, onder meer in het belang van de openbare orde, voorschriften opstellen die het verspreidingsrecht naar tijd en plaats beperken. Deze regels mogen geen algemeen verbod inhouden. Bovendien mogen de voorschriften niet tot gevolg hebben dat geen gebruik van enige betekenis van het verspreidingsmiddel overblijft. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een algemeen verbod en het verspreidingsrecht niet zodanig wordt beknot dat geen gebruik van enige betekenis overblijft, nu het verbod zich beperkt zich tot een gedeelte van de bebouwde kom van de gemeente. Voorts heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat aan eiser geen ontheffing dient te worden verleend.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 07/4512 VEROR tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen, verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 21 november 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 18 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 18 juni 2008. 2. OVERWEGINGEN 1. De feiten 1.1. Bij besluit van 31 mei 2007 heeft verweerder geweigerd aan eiser een ventvergunning te verlenen voor het verkopen van abonnementen voor het sporttijdschrift Voetbal Magazine (hierna: het tijdschrift) in het Stadshart van de gemeente Amstelveen. Voorts heeft verweerder in het besluit aan eiser medegedeeld dat het verboden is gedrukte stukken aan te bieden in het Stadshart, tenzij wordt aangesloten bij markten/activiteiten in het Stadshart. Volgens verweerder blijven er voldoende mogelijkheden over voor het aanbieden van drukwerk in Amstelveen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. 1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het verplicht stellen van een ventvergunning voor het aanbieden van drukwerk door middel van de verkoop van abonnementen gegrond verklaard en het bezwaar gericht tegen het niet mogen verspreiden van drukwerk op het Stadshart ongegrond verklaard. 2. Standpunten van partijen 2.1. In beroep heeft eiser de door hem beoogde verspreiding van het tijdschrift als volgt omschreven: het verkopen van abonnementen van het tijdschrift en het meegeven van een gratis exemplaar van het tijdschrift aan nieuwe abonnees (hierna: de verspreiding van het tijdschrift). Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte deze verspreidingsactiviteiten in het Stadshart van Amstelveen verbiedt. In andere gemeenten is het eiser wel toegestaan het tijdschrift te verspreiden. Voorts is hij in hoger beroep vrijgesproken, nadat hij een bekeuring had gekregen voor het verkopen van abonnementen bij de Arena. 2.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente volgens vaste jurisprudentie bevoegd is het verspreiden van drukwerken aan beperkende voorschriften te onderwerpen. De gemeente Amstelveen heeft bepaald dat het verboden is drukwerk te verspreiden binnen een bepaald gebied, te weten het Stadshart. In het belang van openbare orde wil het college hiermee opstoppingen vermijden en voorkomen dat winkelend publiek lastig wordt gevallen. Het Stadshart is slechts een klein gebied in de hele gemeente. Verweerder is dan ook van mening dat de beperking de mogelijkheid van het openbaar maken dan wel verspreiden van gedrukte stukken niet wegneemt. 3. Wettelijk kader Ingevolge artikel 2.1.3.1., eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is het verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel kan het college ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. In het Aanwijzingsbesluit van 30 juni 1999 heeft verweerder kort gezegd het Stadshart aangewezen als locatie waar het verboden is gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken. 4. Beoordeling door de rechtbank Ten aanzien van de aanvraag 4.1. Verweerder heeft naar aanleiding van vragen van eiser over zijn verspreidingsactiviteiten in het Stadshart een aanvraagformulier voor een standplaats aan eiser toegezonden. Eiser heeft dit formulier ingevuld en teruggezonden. Verweerder heeft dit schrijven vervolgens mede aangemerkt als een aanvraag om een ventvergunning. 4.2. De rechtbank overweegt dat verweerder zich bij de toezending van het formulier aan eiser bewust is geweest van de door eiser beoogde activiteiten, zodat eiser ervan heeft mogen uitgaan dat hij met het invullen van het formulier al het nodige heeft gedaan om toestemming te verzoeken voor de verspreiding van het tijdschrift in het Stadshart. Dit betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat verweerder het schrijven van eiser eveneens had dienen te beschouwen als een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 2.1.3.1., vierde lid, van de APV. 4.3. Het bestreden besluit dient daarom niet alleen te worden gezien als een rechtsoordeel van verweerder over de vraag of het eiser is verboden om het tijdschrift in het Stadshart te verspreiden, maar ook als een weigering tot het verlenen van ontheffing. Overigens heeft verweerder ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een dergelijke lezing van het besluit. 4.4. De rechtbank stelt daarom vast dat verweerder eiser terecht ontvankelijk heeft geacht in zijn bezwaren. Ten aanzien van het verbod 4.5. In geschil is de vraag of het verbod tot het verspreiden van gedrukte werken onder publiek in het Stadshart van Amstelveen in strijd is met artikel 7 van de Grondwet en derhalve verbindende kracht mist. 4.6. Artikel 7 van de Grondwet waarborgt de vrijheid van meningsuiting. In het eerste lid van de bepaling is neergelegd dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Van deze vrijheid van drukpers is een ander recht afgeleid; het verspreidingsrecht. Dit houdt in dat het kenbaar maken van een gedrukt werk aan het publiek door verspreiding, zoals het aanbieden van drukwerk, ook onder de bescherming valt van het eerste lid van artikel 7 van de Grondwet. De gemeente mag, onder meer in het belang van de openbare orde, wel voorschriften opstellen die het verspreidingsrecht beperken. Dit betekent dat de gemeente voorschriften mag opstellen om de verspreiding van gedrukte stukken naar tijd en plaats te beperken. Deze regels mogen echter geen algemeen verbod inhouden. Bovendien mogen de voorschriften niet tot gevolg hebben dat geen gebruik van enige betekenis van het verspreidingsmiddel overblijft. 4.7. Ten aanzien van deze zaak overweegt de rechtbank dat de door eiser beoogde wijze van verspreiding een zelfstandige middel van bekendmaking is, zodat deze valt onder het hierboven omschreven verspreidingsrecht. 4.8. Uit artikel 2.1.3.1. van de APV, gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit, volgt een verbod in tot het verspreiden van gedrukte stukken onder publiek in het Stadshart van Amstelveen. Blijkens de toelichting bij het Aanwijzingsbesluit is dit verbod vastgesteld in het belang van de openbare orde, te weten het voorkomen van opstoppingen. Het beperkt zich tot de straten die het Stadshart van Amstelveen vormen, zodat geen sprake is van een algemeen verbod. 4.9. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het verbod, door de plaats en de tijd van de werking ervan, geen gebruik van enige betekenis van bedoeld verspreidingsmiddel overlaat. Daartoe overweegt zij het volgende. Het verbod beperkt zich tot het Stadshart en betreft daarmee slechts een gedeelte van de bebouwde kom van de gemeente. In andere straten en winkelgebieden van de gemeente is het verbod niet van kracht. De rechtbank is van oordeel dat dit gebied zo beperkt is dat het verkopen van abonnementen en het uitdelen van gratis exemplaren aan nieuwe abonnees, niet zodanig wordt beknot dat geen gebruik van enige betekenis overblijft. Eiser heeft aangevoerd dat het Stadshart een gunstige plek is voor de verkoop omdat de doelgroep van het tijdschrift daar winkelt en op andere locaties moeilijk te treffen is. Deze stelling acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat in de gemeente Amstelveen geen gebruik van enige betekenis rest voor de door eiser beoogde wijze van het verspreiden van het tijdschrift. Ten aanzien van het verzoek om ontheffing 4.10. Verweerder is, op basis van artikel 2.1.3.1., vierde lid, van de APV bevoegd ontheffing te verlenen van het voornoemde verbod. Ter zitting is namens verweerder het standpunt ingenomen dat aan eiser geen ontheffing dient te worden verleend. 4.11. Nu verweerder, zoals overwogen onder 3.2., in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de vraag waarom hij aan eiser geen ontheffing verleent, is de rechtbank van oordeel dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal het besluit dan ook vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. 4.12. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het besluit in stand dienen te blijven. 4.13. Verweerder heeft beleidsvrijheid bij de toepassing van zijn bevoegdheid om ontheffing te verlenen. Daarom kan de rechtbank een weigering om ontheffing te verlenen slechts terughoudend toetsen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat aan eiser geen ontheffing dient te worden verleend. Daartoe is van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat een dergelijke ontheffing slechts in uitzonderlijke gevallen wordt verleend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat eisers argument dat het Stadshart een gunstige verkoopplek is, in dit kader van onvoldoende gewicht is. De rechtbank concludeert dat verweerder, gezien alle omstandigheden van het geval, niet tot een ander besluit zal komen dan het besluit dat thans vernietigd wordt. Zij zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. 5. Slotoverwegingen 5.1. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. 5.2. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat aan eiser het door hem betaalde griffierrecht van € 143,- dient te worden vergoed. De rechtbank beslist als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven; - bepaalt dat de gemeente Amstelveen aan eiser het in beroep betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2008 door mr. L.I.M.van Bergen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Seijsener, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B