Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0687

Datum uitspraak2008-09-09
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2427 AOW + 06/3948 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beslaglegging AOW-pensioen i.v.m. niet betaalde aanslagen gemeentelijke onroerendezaakbelasting. Inhouding stopt als schuldsom is voldaan. Bezwaar gericht tegen dwanginvordering op AOW-uitkering.


Uitspraak

06/2427 AOW 06/3948 AOW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2006, 04/3422 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 9 september 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2008. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen. II. OVERWEGINGEN 1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.2. Appellant, geboren [in] 1926, ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). 1.3. Namens de gemeente Vught heeft [M.], het hoofd administratieve invordering van [naam B.V.], op 11 augustus 2004 onder de Svb een dwanginvordering in de zin van artikel 19 van de Invorderingswet 1990 (Iw) gedaan ten bedrage van € 461,--. Deze vordering betreft de door appellant niet betaalde aanslagen gemeentelijke onroerendezaakbelasting over de jaren 2002 en 2003. De vordering treft de AOW-uitkering van appellant, voor zover deze de beslagvrije voet van € 725,64 per maand overstijgt. 1.4. Bij brief van 11 augustus 2004 heeft [M.] namens de gemeente Vught aan appellant medegedeeld dat vanwege zijn achterstand bij het betalen van de gemeentelijke belastingen, een dwanginvordering is gedaan bij de Svb. Daarbij is aangegeven dat indien appellant bezwaar heeft tegen deze vordering, hij op basis van artikel 17 van de Iw in verzet kan komen bij de burgerlijke rechter. 1.5. Bij besluit van 19 augustus 2004 heeft de Svb de uitbetaling van het ouderdomspensioen aan appellant verlaagd van een bedrag van € 902,09 naar een bedrag van € 725,64 per maand. Daarbij is aangegeven dat [naam B.V.] beslag heeft gelegd op het AOW-pensioen van appellant en dat de inhouding stopt als de schuldsom van € 461,-- is voldaan. 1.6. Bij besluit van 4 november 2004 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 augustus 2004 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat de Svb gehouden is volledig medewerking aan het beslag op een AOW-pensioen te verlenen en dat hij niet treedt in de geldigheid van dit beslag. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 15 juni 2005 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad geoordeeld dat de brief van de Svb van 19 augustus 2004 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De brief is op rechtsgevolg gericht, nu appellant als gevolg van deze brief wordt geconfronteerd met een lager pensioenbedrag dan waarop hij voorheen recht had. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Svb er ten onrechte vanuit is gegaan dat er sprake is van een executoriaal (derden)beslag. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten op de grond dat er sprake is van een vordering van de gemeentelijke ontvanger ingevolge artikel 19 van de Iw. De rechtbank heeft in dit verband voorts onder meer het volgende overwogen, waarbij voor verweerder Svb moet worden gelezen: “De onderhavige vordering is echter gedaan door [M.], Hoofd administratieve invordering, op briefpapier van [naam B.V.] en niet door de ontvanger. Uit deze ondertekening blijkt niet dat [M.] ontvanger is als bedoeld in de Iw 1990 dan wel als bedoeld in de Gw. Het had op de weg van verweerder gelegen om te onderzoeken of - desondanks - sprake was van een vordering als bedoeld in artikel 19 Iw 1990. Verweerder had moeten onderzoeken of ten tijde in geding daadwerkelijk aan [M.] mandaat was verleend door de ontvanger. Verweerder heeft dit onderzoek gedaan op 5 januari 2006. Bij brief van 12 januari 2006 heeft de gemeente bevestigd dat de deurwaarders in dienst van [naam B.V.] zijn aangewezen als deurwaarder in de zin van artikel 231 Gw. Ingevolge de Invorderingswet 1990 diende verweerder de invordering te voldoen.” 2.2. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat [naam B.V.] niet bevoegd is een vordering als bedoeld in artikel 19 van de Iw in te stellen. In artikel 19 van de Iw is deze bevoegdheid - in de gemeentelijke context - voorbehouden aan de gemeentelijke ontvanger, dat wil zeggen de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen. Appellant heeft aangegeven dat hem niet is gebleken dat de gemeentelijke ontvanger zijn bevoegdheid ter zake heeft gemandateerd aan [naam B.V.]. 2.3. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft de Svb met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op het bezwaar van appellant genomen. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van de Svb dit besluit ingetrokken met de toelichting dat aanvankelijk niet is onderkend dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. 3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 3.2. Artikel 19, eerste lid, aanhef onder b, van de Iw, opgenomen in titel III. Dwanginvordering, luidt als volgt: 1. Een derde die: b. uitkeringen op grond van sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook (…) verschuldigd is aan een belastingschuldige, is op een vordering van de ontvanger verplicht de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, voor zover één en ander vatbaar is voor beslag. 3.3. Artikel 19, derde lid, van de Iw luidt als volgt: “3. De vordering geschiedt bij beschikking. Voor het doen van een vordering dient de ontvanger te beschikken over een aan de belastingschuldige betekend dwangbevel met bevel tot betaling. (...) De beschikking heeft rechtsgevolg zodra zij is bekendgemaakt aan degene jegens wie de vordering is gedaan. De ontvanger maakt de beschikking tevens bekend aan de belastingplichtige.”. 3.4. Artikel 19, vierde lid, van de Iw luidt als volgt: “4. De belastingschuldige kan op de voet van artikel 17 in verzet komen tegen de vordering als ware deze de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.”. 3.5. Artikel 19, vijfde lid, van de Iw luidt als volgt: “5. Degene jegens wie een vordering is gedaan is verplicht aan die vordering te voldoen zonder daartoe een verificatie en beëdiging van schuldvordering, een rangregeling of rechterlijke uitspraak te mogen afwachten. (…)Voldoening aan de vordering geldt als betaling aan de belastingschuldige.”. 3.6. Artikel 17, van de Iw, luidt voor zover van belang als volgt: “1. De belastingschuldige kan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont of is gevestigd. (…) 2. Het verzet vangt aan met dagvaarding door de belastingschuldige als eiser aan de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd als gedaagde. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voor zover deze door het verzet wordt bestreden. (….).”. 3.7. Artikel 231, tweede lid, aanhef en onder c, van de Gemeentewet luidt als volgt: “2. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen: c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen.”. 3.8. De Raad stelt vast dat in de hiervoor opgenomen bepalingen van de Iw voorschriften zijn gegeven over de wijze waarop een deugdelijke dwanginvordering dient plaats te vinden, alsmede over de rechtsbescherming ter zake. Ingevolge artikel 19, vierde lid, in verbinding met artikel 17 van de Iw kan appellant bij een dwanginvordering een verzetdagvaarding tegen [naam B.V.] uitbrengen waarbij hij aan de civiele rechter zijn grief - inhoudende dat in casu sprake is van een onbevoegdelijke en daardoor nietige dwanginvordering - kan voorleggen. Deze procedure schorst ook de tenuitvoerlegging van de dwanginvordering. Desgevraagd heeft appellant ter zitting meegedeeld dat door hem geen procedure als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de Iw is gestart. 3.9. De Raad is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de Svb gehouden is aan de dwanginvordering medewerking te verlenen en het in het algemeen niet op zijn weg ligt de geldigheid daarvan te beoordelen. Dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. De toetsing van de Raad kan derhalve niet verder strekken dan het beantwoorden van de vraag of de Svb bij het nemen van de beslissing gebleven is binnen het kader van de dwanginvordering. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. 3.10. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak - met verbetering van gronden - voor bevestiging in aanmerking komt. 3.11. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 september 2008. (get.) H.J. de Mooij. (get.) W. Altenaar. OA