
Jurisprudentie
BF0595
Datum uitspraak2008-08-25
Datum gepubliceerd2008-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/5985 AW
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-09-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/5985 AW
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het dienstbelang niet duidelijk aanwijsbaar is. De voorzieningenrechter acht met name niet gegeven dat sprake is van een dienstbelang dat ertoe noopte dat verzoeker uit zijn functie diende te worden ontheven en diende te worden geplaatst op een andere functie. Verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 08/5985 AW
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], wonende te [plaats], verzoeker,
ter zake van het besluit van 6 augustus 2008 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder, waarbij verzoeker met ingang van
26 augustus 2008 op grond van artikel 15:1:10 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (hierna: ARG) wordt ontheven uit zijn functie van [functie] van de
[..]-ploeg bij de dienst [dienst], afdeling [afdeling], van de gemeente Den Haag. Voorts is besloten verzoeker met ingang van deze datum over te plaatsen naar de functie van [functie 2] bij het bedrijfsonderdeel [onderdeel], dienst [dienst], van de gemeente Den Haag.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 augustus 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 21 augustus 2008 ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. van Loenhout als zijn raadsman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.M. Langemeijer, mr. E. Wakka en [...].
I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1 Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft verweerder verzoeker met onmiddellijke ingang met behoud van bezoldiging geschorst, naar verwachting tot 1 oktober 2007, in verband met betrokkenheid bij vermeende handel in decoders binnen de dienst [dienst]. Voorts is besloten verzoeker met onmiddellijke ingang de toegang te ontzeggen tot arbeidsterreinen van de gemeente Den Haag voor de duur van de schorsing. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2.2 Bij besluit van 27 september 2007 heeft verweerder de schorsing van verzoeker verlengd tot 1 november 2007. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
2.3 Bij uitspraak van 28 september 2007 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening ter zake van het besluit van 23 augustus 2007 afgewezen.
2.4 Bij besluit van 22 november 2007 heeft verweerder de bezwaren tegen de besluiten van 23 augustus 2007 en 27 september 2007 ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de beslissing tot ontzegging tot de toegang tot arbeidsterreinen van de gemeente Den Haag, zoals neergelegd in het besluit van 23 augustus 2007, genuanceerd in die zin dat niet is beoogd verzoeker de toegang te ontzeggen tot publieke diensten van de gemeente, die gevestigd zijn in andere gebouwen of terreinen dan waar verzoeker zijn werkplek heeft.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep loopt nog.
2.5 Bij besluit van 22 november 2007 heeft verweerder verzoeker de disciplinaire straf van schriftelijke berisping en inhouding van vier verlofdagen opgelegd. Bij besluit van
25 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker, voor zover het is gericht tegen de oplegging van de schriftelijke berisping, ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat verzoeker, door de verkoop van decoders aan ondergeschikten en deze decoders aan te sluiten, de schijn op zich heeft geladen met illegale praktijken bezig te zijn. Daarbij heeft verzoeker gehandeld in strijd met de gemeentelijke beroepscode. Hiermee heeft verzoeker zich schuldig gemaakt aan verwijtbaar plichtsverzuim. Verweerder heeft voorts het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de inhouding van vier verlofdagen, gegrond verklaard en deze disciplinaire straf ingetrokken. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep loopt nog.
3. Verweerder heeft aan het thans bestreden besluit van 6 augustus 2008, waarbij verzoeker per 26 augustus wordt ontheven uit zijn huidige functie en per die datum wordt geplaatst op de door verweerder passend geachte functie van [functie 2], ten grondslag gelegd dat naast de getroffen disciplinaire maatregelen binnen de afdeling [afdeling] een pakket van organisatorische maatregelen getroffen moet worden om het integriteitsbewustzijn te herstellen.
4. Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat volgens verweerder het accent ligt op de ontheffing van verzoeker uit zijn huidige functie. Volgens verweerder is als gevolg van het BING-rapport komen vast te staan dat er een pakket aan organisatorische maatregelen diende te worden genomen. Verzoeker meent dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het zwaarwegend dienstbelang de ontheffing uit zijn functie en overplaatsing naar een andere passende functie vorderde. Het plichtsverzuim is nog niet bewezen en dit kan bovendien, bij een eventuele onherroepelijke oplegging van de berisping, niet zodanig als ernstig worden gekwalificeerd dat zulks een overplaatsing vordert. Verzoeker stelt dat verweerder met twee maten meet. Diverse collega's hebben een waarschuwing gekregen, hetgeen niet heeft geleid tot een overplaatsing.
5. Artikel 15:1:10 van de ARG luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. De ambtenaar is verplicht - nadat hij is gehoord - een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
(...)
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer in de uitspraak van 23 september 2004, LJN AR2726) bestaat een overplaatsing zoals hier in geding uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de ene betrekking en het opdragen van een andere betrekking. In verband daarmee kan de motivering van een overplaatsingsbesluit van uiteenlopende aard zijn, al naar gelang het accent valt op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een ambtenaar uit een betrekking te ontheffen dan wel op het dienstbelang gelegen in de wenselijkheid een andere betrekking door die ambtenaar te laten vervullen. In beide gevallen moet worden voldaan aan de eis, dat de nieuwe betrekking passend is.
7.1 In het onderhavige geval ligt het accent op het ontheffen van verzoeker uit zijn betrekking. Verweerder zal eerst voldoende aannemelijk dienen te maken dat voldaan is aan de voorwaarde dat het dienstbelang vorderde dat verzoeker uit zijn functie moest worden ontheven.
7.2 Verweerder acht het in het belang van de dienst noodzakelijk dat verzoeker een andere functie gaat vervullen. Hieraan ligt het streven ten grondslag om de organisatie voor de toekomst als integer op de kaart zetten ter voorkoming van een herhaling van de bij de afdeling [afdeling] voorgevallen (laakbaar geachte) gebeurtenissen. De commotie en publiciteit hieromtrent is enigszins weggeëbd. Binnen de afdeling [afdeling] - waarvan de medewerkers allen de status van Bijzonder Opsporingsambtenaar hebben - zijn meerdere maatregelen doorgevoerd. Alle leidinggevenden bij deze afdeling dienen van onbesproken gedrag te zijn. Aan verzoeker is naar aanleiding van zijn plichtsverzuim de disciplinaire bestraffing van berisping opgelegd, waarmee dit plichtsverzuim is afgedaan. De leidinggevenden, van wie is gebleken dat zij niet van onbesproken gedrag zijn, zijn bemiddeld naar een andere functie. Dit betreft verzoeker en zijn collega de heer [A], aldus verweerder. Verzoeker en zijn collega dienden op een andere functie te worden geplaatst. Deze plaatsing behoefde niet te geschieden op een functie buiten de gemeente en een plaatsing op een andere leidinggevende functie binnen de gemeente behoorde tot de mogelijkheden, aldus verweerder.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het citerium ‘van onbesproken gedrag’ is ontwikkeld naar aanleiding van eerderbedoelde gebeurtenissen bij de afdeling [afdeling]. Verweerder acht de medewerkers die actief betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen bij deze afdeling niet van onbesproken gedrag. Dit criterium is niet van toepassing geacht op de categorie medewerkers die niet actief betrokken is geweest bij deze gebeurtenissen, maar wel hiervan kennis heeft gedragen en hiervan geen melding heeft gemaakt. Verweerder heeft voorts toegelicht welke organisatorische maatregelen zijn getroffen. Het betreft de verkleining van de span of control van de ploegchefs en het aantrekken van ten minste vijf nieuwe (aspirant-)ploegchefs van onbesproken gedrag. Het aantal ploegchefs wijzigt van acht in twaalf. Toetsing van onbesproken gedrag geschiedt door middel van het vereiste dat een Verklaring omtrent het Gedrag (hierna: VOG) moet kunnen worden overgelegd. Voorts worden integriteitstrainingen gehouden.
7.3 Niet in geschil is dat verzoeker een langdurige staat van dienst heeft, dat hij vòòr en na de gebeurtenissen op de afdeling [afdeling] naar tevredenheid heeft gefunctioneerd en dat hij niet eerder disciplinair is bestraft.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de overplaatsing feitelijk is gebaseerd op de vaststelling van verweerder dat verzoeker, gelet op de gebeurtenissen bij de afdeling [afdeling], niet van onbesproken gedrag kan worden geacht. De voorzieningenrechter overweegt dat, wat er ook zij van het criterium ‘onbesproken gedrag’, niet is gebleken dat verzoeker strafrechtelijk is vervolgd en dat hij, indien geen sprake is van enig andere strafrechtelijke veroordeling, evenals andere (aspirant-)leidinggevenden mogelijk in aanmerking zou kunnen komen voor afgifte van een VOG. Verweerder heeft dit ter zitting erkend. Daarbij is van belang dat de aan eiser gemaakte verwijten en de in dat kader gegeven berisping nog niet in rechte vast staan. Verweerder heeft niet aangegeven welke voorvallen, anders dan het als plichtsverzuim aangemerkte gedrag van verzoeker, de organisatorische maatregelen noodzakelijk maakten. Mede gelet op de overige door verweerder genomen maatregelen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het dienstbelang niet duidelijk aanwijsbaar is. Met het voorgaande acht de voorzieningenrechter met name niet gegeven dat sprake is van een dienstbelang dat ertoe noopte dat verzoeker uit zijn functie diende te worden ontheven en diende te worden geplaatst op een andere functie.
7.4 Gelet op het vorenstaande ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering, zodat het is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb. Dit motiveringsgebrek is zodanig dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit van 6 augustus 2008 tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar wordt geschorst.
8. Er bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, te weten € 322,-- voor het indienen van een verzoekschrift, en € 322,-- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
II. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat het bestreden besluit van 6 augustus 2008 tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar wordt geschorst;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten de gemeente Den Haag als rechtspersoon aan verzoeker dient te vergoeden;
3. bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht, te weten € 145,--, vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2008, in tegenwoordigheid van A.J. Faasse - van Rossum, griffier.