Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0293

Datum uitspraak2008-09-10
Datum gepubliceerd2008-09-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800525/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar, thans Nieuwkoop (hierna: het college), de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] tegen een besluit van 17 juni 2005, waarbij aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een woning met inpandige berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.


Uitspraak

200800525/1. Datum uitspraak: 10 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/227 en 07/1657 van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 december 2007 in de gedingen tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ter Aar, thans Nieuwkoop (hierna: het college), de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] tegen een besluit van 17 juni 2005, waarbij aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een woning met inpandige berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 december 2007, verzonden op 11 december 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2008, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 18 februari 2008. [appellant sub 2] heeft dat gedaan bij brief van 20 februari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2008, waar [appellanten sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. J.A.F. Haneveer, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, en het college, vertegenwoordigd door M.W. Hijman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door J.H. Ruiter, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat tegen het besluit van 24 november 2006 bezwaar kon worden gemaakt, zodat daartegen geen beroep bij haar openstond. 2.1.1. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft, voor zover thans van belang, bij uitspraak van 5 oktober 2006 het eerder op de gemaakte bezwaren genomen besluit van 11 januari 2006 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Ter uitvoering daarvan heeft het college op 24 november 2006 een nieuw besluit genomen. Dat daarbij het primaire besluit van 17 juni 2005 niet is herroepen, doet er niet aan af dat dat een op bezwaar genomen besluit is. 2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een vrijstaande woning met inpandige berging. 2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Langeraar" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden". Het bouwplan is hiermee in strijd. Teneinde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling daarvan verleend. 2.4. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan geen ingrijpende inbreuk op het geldende planologisch regime inhoudt, heeft miskend dat het bouwplan niet op zichzelf staat, maar onderdeel is van het project Rijkelijkhuizen en alle woningen in dat project tezamen een ingrijpende inbreuk vormen op het geldende planologische regime. 2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid van belang geacht, welke inbreuk het in het bouwplan voorziene bouwwerk op het geldende planologische regime maakt. Dat de gemeente, als gesteld, een gezamenlijke ontwikkeling van het plangebied Rijkelijkhuizen voorstaat, betekent niet dat thans ook de planologische aanvaardbaarheid van de verschillende bouwmogelijkheden die in het desbetreffende voorontwerp-bestemmingsplan zijn opgenomen, ter beoordeling staat. Aangezien het perceel in het bestemmingsplan "Langeraar" een woonbestemming heeft en de op te richten woning grotendeels is voorzien binnen het aangegeven bouwvlak, heeft de rechtbank terecht geen ingrijpende inbreuk op het geldende planologische regime aangenomen. 2.5. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat de rechtbank door hen niet te volgen in het betoog dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, heeft miskend dat het bouwplan met het voorontwerp bestemmingsplan "Rijkelijkhuizen" (hierna: het voorontwerp) in strijd is. 2.5.1. Het college heeft in het besluit van 24 november 2006 voor de ruimtelijke onderbouwing verwezen naar de toen geldende welstandsnota en het voorontwerp. Het voorontwerp voorziet in woningbouw op het perceel. De te bouwen woning past in het bouwvlak dat in het voorontwerp aan het perceel is toegekend en voldoet aan de toegestane bouwhoogte. Aan de afstand tussen voor- en achtergevel en de afstand tot de oostelijke perceelsgrens wordt niet voldaan. In het voorontwerp is evenwel de mogelijkheid opgenomen vrijstelling te verlenen voor woningbouw tot aan de perceelsgrens. Bij de verwijzing naar het voorontwerp heeft het college deze mogelijkheid uitdrukkelijk in aanmerking genomen. Het betoog faalt. 2.6. Het betoog van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, nu de woning aan de zijkant en met de punt binnen 2 meter van de Langeraarse plas is geprojecteerd en hiervoor geen ontheffing van de keur door het waterschap is verleend, faalt evenzeer. Het aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat het college er ten tijde van het besluit op bezwaar van 24 november 2006 niet van mocht uitgaan dat de bedoelde ontheffing alsnog kon worden verleend. 2.7. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen ten slotte dat de rechtbank, door hen niet te volgen in het betoog dat het college wist of moest weten dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg zullen staan, heeft miskend dat het onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een notitie van Grontmij van 3 september 2007, waarop het college zich heeft gebaseerd, ondeugdelijk is. 2.7.1. Ook dit betoog faalt. Uit de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] overgelegde rapporten van Haarsma van januari 2004, Zoon van maart 2004 en BK Ruimte & Milieu van 9 januari 2008, kan niet worden afgeleid dat voormeld onderzoek van Grontmij naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college daarop niet heeft mogen afgaan. De rechtbank heeft in hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat en het college dit heeft miskend. 2.8. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Van Heusden voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2008 163-543.