
Jurisprudentie
BF0230
Datum uitspraak2008-09-05
Datum gepubliceerd2008-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2568 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2568 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag?
Uitspraak
06/2568 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 maart 2006, 05/1239 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2008. Appellante is in persoon verschenen. Voor het Uwv is verschenen E. van den Brink.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 7 oktober 2004 is de aan appellante toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 24 november 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
2. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 juli 2005 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 13 juli 2005 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, de rechtsgevolgen ervan geheel in stand gelaten en het Uwv gelast het griffierecht aan appellante te vergoeden.
De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat de verzekeringsarts vraagtekens heeft geplaatst bij de door appellante gestelde klachten en beperkingen, dat hij beperkingen in de belastbaarheid heeft aangenomen, dat de bezwaarverzekeringsarts na het inwinnen van informatie bij de huisarts en de behandelend pedagoog-psychotherapeut meer beperkingen niet kon objectiveren, dat appellante geen medische stukken heeft ingebracht die een ander licht werpen op haar belastbaarheid, dat sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek, dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies op overtuigende wijze zijn onderbouwd en dat derhalve geen aanleiding bestaat de medische grondslag voor onjuist te houden. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat deze voldoende is onderbouwd, zij het dat dit pas in beroep is gebeurd.
4. Appellante heeft in hoger beroep evenals in bezwaar en beroep aangevoerd dat haar klachten onvoldoende in ogenschouw zijn genomen en dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft in dit verband gesteld dat fibromyalgie en een posttraumatisch stress-syndroom de meeste klachten en beperkingen opleveren, dat fibromyalgie en hypermobiliteit een wisselend beeld en een wisselende belastbaarheid kennen, dat zij daarnaast beperkingen heeft als gevolg van een siccasyndroom en arthrose in de rug en het bekken. Ten slotte heeft appellante gesteld dat de ziekte van Lyme door de verzekeringsartsen in het geheel niet in de beoordeling is betrokken.
5. De Raad overweegt als volgt.
6.1. Met de rechtbank en op gelijke gronden als de rechtbank is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen reden is om aan te nemen dat vanwege het Uwv de medische beperkingen van appellante op 24 november 2004 onzorgvuldig dan wel onjuist zijn vastgesteld.
6.2. De arts L. Heijs heeft blijkens zijn rapportages van 11 februari 2004 en 14 juni 2004 na onderzoek van appellante atypische klachten van moeheid en pijnklachten laag in de rug geconstateerd en geconcludeerd tot een ongedifferentieerde somatoforme pijnstoornis. Volgens deze arts moet appellante niet worden belast met veelvuldige deadlines en productiepieken en is zij beperkt in haar hand- en vingergebruik alsook in de belasting van de rug. Kennisneming van informatie van de huisarts en behandelend reumatoloog van appellante, waaruit volgt dat appellante gewrichtsklachten heeft die zonder beperkingen zijn, aan fibromyalgie lijdt en in het verleden een carpaal tunnelsyndroom, lumbago, hoofdpijn, de ziekte van Lyme en de ziekte van Pfeiffer heeft gehad, heeft niet geleid tot de aanname van verdere beperkingen en aanpassing van de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (hierna: FML). Bezwaarverzekeringsarts
W.G.F. Geerlings heeft na raadpleging van de huisarts en de pedagoog-psychotherapeut van appellante in zijn rapportage van 5 juli 2005 aangegeven dat de huisarts niet spreekt over bekkeninstabiliteit en dat ondanks de vele klachten van appellante bij lichamelijk onderzoek nauwelijks afwijkingen worden gezien. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens geconcludeerd dat de in de FML aangegeven geobjectiveerde beperkingen mede gelet op de beschikbare medische informatie voldoende zijn.
6.3. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het onderzoek van de artsen Heijs en Geerlings zorgvuldig is geweest en dat hun conclusies afdoende zijn onderbouwd. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat alle door appellante en haar behandelaars naar voren gebrachte klachten en aandoeningen door de verzekeringsartsen in de beoordeling zijn betrokken. De Raad begrijpt dat dit in de visie van appellante had moeten leiden tot de aanname van meer en/of verdergaande beperkingen, maar is van oordeel dat daarvoor geen steun is te vinden in de voorhanden zijnde medische stukken.
6.4. Het is de Raad, uitgaande van de op 11 februari 2004 vastgestelde FML, niet gebleken dat appellante op de datum in geding, 24 november 2004, niet in staat kon worden geacht de bij wijze van voorbeeld aan haar voorgehouden functies te vervullen, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
6.5. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) E.M. de Bree.
RB