Jurisprudentie
BF0147
Datum uitspraak2008-08-19
Datum gepubliceerd2008-09-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/28454
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/28454
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / Marokko / Onrechtmatige staandehouding
De rechtbank overweegt dat het aangehaalde proces-verbaal het niet mogelijk maakt vast te stellen het verzoek aan eiser om zijn legitimatiebewijs te tonen, voorafgaand aan de staandehouding, is gedaan ter controle of naleving van andere wetten dan de Vw 2000 danwel ter uitoefening van de Politiewet. Voorzover verweerder heeft betoogd dat de staandehouding plaatsvond in het kader van de uitvoering van de taken die haar op grond van de Politiewet waren opgedragen, slaagt deze stelling niet. De enkele mededeling aan de meldkamer dat een man zich in de omgeving van de Morsestraat verdacht zou ophouden is, ook tijdens de nachtelijke uren, daartoe niet voldoende. Bij de melding die bij de meldkamer binnenkwam was geen signalement gegeven. Uit het proces-verbaal blijkt enkel dat op het moment dat de verbalisanten ter plaatse waren een onbekende man in de Franklinstraat liep. Niet uitgesloten is dat er in de omgeving van de Morsestraat meer mannen op straat liepen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat is opgemaakt dat de grond voor de aanhouding is geweest overtreding van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht en van artikel 34, lid 1 B, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschrift (WAHV). Weliswaar staat in het proces-verbaal dat deze vordering werd gedaan in het kader van artikel 34 WAHV, doch dat artikel verwijst naar het niet voldoen aan een vordering van een aangewezen toezichthouder. Derhalve blijkt niet in welk kader de desbetreffende vordering werd gedaan en waarom deze noodzakelijk was voor een redelijke taakuitoefening. Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de controle op de identiteit van eiser heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, Vw 2000. Een dergelijke controle kan echter eerst plaatsvinden indien sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50 Vw 2000. Aan de omstandigheid dat eiser rond middernacht op straat liep kan geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden ontleend. Eiser is dan ook onrechtmatig staande gehouden. Voorzover eiser zich nadien mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit leidt dat er niet toe dat de staandehouding alsnog rechtmatig moet worden geoordeeld. Beroep gegrond.
De rechtbank overweegt dat het aangehaalde proces-verbaal het niet mogelijk maakt vast te stellen het verzoek aan eiser om zijn legitimatiebewijs te tonen, voorafgaand aan de staandehouding, is gedaan ter controle of naleving van andere wetten dan de Vw 2000 danwel ter uitoefening van de Politiewet. Voorzover verweerder heeft betoogd dat de staandehouding plaatsvond in het kader van de uitvoering van de taken die haar op grond van de Politiewet waren opgedragen, slaagt deze stelling niet. De enkele mededeling aan de meldkamer dat een man zich in de omgeving van de Morsestraat verdacht zou ophouden is, ook tijdens de nachtelijke uren, daartoe niet voldoende. Bij de melding die bij de meldkamer binnenkwam was geen signalement gegeven. Uit het proces-verbaal blijkt enkel dat op het moment dat de verbalisanten ter plaatse waren een onbekende man in de Franklinstraat liep. Niet uitgesloten is dat er in de omgeving van de Morsestraat meer mannen op straat liepen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat is opgemaakt dat de grond voor de aanhouding is geweest overtreding van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht en van artikel 34, lid 1 B, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschrift (WAHV). Weliswaar staat in het proces-verbaal dat deze vordering werd gedaan in het kader van artikel 34 WAHV, doch dat artikel verwijst naar het niet voldoen aan een vordering van een aangewezen toezichthouder. Derhalve blijkt niet in welk kader de desbetreffende vordering werd gedaan en waarom deze noodzakelijk was voor een redelijke taakuitoefening. Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de controle op de identiteit van eiser heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, Vw 2000. Een dergelijke controle kan echter eerst plaatsvinden indien sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50 Vw 2000. Aan de omstandigheid dat eiser rond middernacht op straat liep kan geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden ontleend. Eiser is dan ook onrechtmatig staande gehouden. Voorzover eiser zich nadien mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit leidt dat er niet toe dat de staandehouding alsnog rechtmatig moet worden geoordeeld. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/28454
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[eiser],
geboren op [1985],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: 080.101.2517,
eiser,
gemachtigde: mr. I. Wagenaar, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 12 juli 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
1.2. Verweerder heeft op 7 augustus 2008 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 18 augustus 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Grimm, optredend voor eisers gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. B.H. Wezeman.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wet en of de maatregel in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat eiser staande is gehouden om een identiteitsdocument te laten zien, terwijl er geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Verder heeft eiser aangegeven dat hij bij zijn ouders woont. Gezien zijn medische situatie had verweerder moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding en heeft aangevoerd dat eiser tijdens een strafrechtelijk traject en ter uitvoering van de taken die bij de Politiewet zijn opgedragen is gevraagd naar zijn identiteitsdocument. Op dat moment is het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontstaan. Daarna is eiser staande gehouden in het kader van de Vw 2000, hetgeen in principe niet nodig was, omdat eiser al in de macht van verweerder verkeerde. Tijdens het strafrechtelijke traject heeft eiser een alias en onjuiste adresgegevens verstrekt, hetgeen in de beoordeling meegenomen dient te worden. Eiser heeft geen inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie overgelegd. Eiser is terecht aangehouden. De gronden van bewaring kunnen de maatregel dragen en zijn niet in geschil. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen afzien van het opleggen van een lichter middel.
2.4. Ingevolge artikel 50, eerste lid, Vw 2000 – voor zover hier van belang – bestaat de bevoegdheid om op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Zoals is benadrukt in de bij de Wet op de uitgebreide identificatieplicht gegeven uiteenzetting omtrent de verhouding tussen de uitgebreide identificatieplicht en het vreemdelingentoezicht (TK 2003-2004, 29 218, nr. 3, pagina 14), dient uit een proces-verbaal duidelijk te blijken in welk kader controle heeft plaatsgevonden, onder welke omstandigheden de betrokkene is aangetroffen en onder welke omstandigheden de staandehouding heeft plaatsgevonden. Controle op de identiteit in het kader van de uitoefening in de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, Vw 2000 mag slechts plaatsvinden, indien er een geobjectiveerd redelijk vermoeden bestaat van illegaal verblijf. De Wet op de uitgebreide identificatieplicht geeft immers geen aanvullende bevoegdheid ten opzichte van het vreemdelingentoezicht.
2.6. In het proces-verbaal van aanhouding van 15 juli 2008 staat het volgende:
“Grond voor aanhouding:
Artikel 34 lid 1 B Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschrift
Artikel 2 Wet op de Identificatieplicht
en vond plaats naar aanleiding van het volgende:
Op zaterdag 12 juli 2008, omstreeks 00:01 uur waren wij verbalisanten in uniform gekleed en belast met surveillance te Tiel.
Op bovengenoemd tijdstip kregen wij het verzoek van de centrale meldkamer te Nijmegen om te gaan naar het industrieterrein “de Kellen” te Tiel.
In de omgeving van de Morsestraat zou zich een man verdacht ophouden. Vlak in de buurt van de Morsestraat, namelijk in de Franklinstraat zagen wij een onbekende man lopen. Hierop hebben wij verbalisanten deze man staande gehouden.
Wij vroegen deze man om zijn legitimatiebewijs te overhandigen. De man vertelde ons geen legitimatiebewijs bij zich te hebben en kon ons deze niet overhandigen.”
Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat eiser een naam en adres heeft opgegeven, die onjuist bleken te zijn. Daarop is eiser aangehouden voor het opgeven van een valse naam en voor een eerstelijns identiteitscontrole en is hij overgebracht naar het politiebureau.
2.7. De rechtbank overweegt dat het aangehaalde proces-verbaal het niet mogelijk maakt vast te stellen het verzoek aan eiser om zijn legitimatiebewijs te tonen, voorafgaand aan de staandehouding, is gedaan ter controle of naleving van andere wetten dan de Vw 2000 danwel ter uitoefening van de Politiewet. Voorzover verweerder heeft betoogd dat de staandehouding plaatsvond in het kader van de uitvoering van de taken die haar op grond van de Politiewet waren opgedragen, slaagt deze stelling niet. De enkele mededeling aan de meldkamer dat een man zich in de omgeving van de Morsestraat verdacht zou ophouden is, ook tijdens de nachtelijke uren, daartoe niet voldoende. Bij de melding die bij de meldkamer binnenkwam was geen signalement gegeven. Uit het proces-verbaal blijkt enkel dat op het moment dat de verbalisanten ter plaatse waren een onbekende man in de Franklinstraat liep. Niet uitgesloten is dat er in de omgeving van de Morsestraat meer mannen op straat liepen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat is opgemaakt dat de grond voor de aanhouding is geweest overtreding van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht en van artikel 34, lid 1 B, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschrift (WAHV). Weliswaar staat in het proces-verbaal dat deze vordering werd gedaan in het kader van artikel 34 WAHV, doch dat artikel verwijst naar het niet voldoen aan een vordering van een aangewezen toezichthouder. Derhalve blijkt niet in welk kader de desbetreffende vordering werd gedaan en waarom deze noodzakelijk was voor een redelijke taakuitoefening. Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de controle op de identiteit van eiser heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid neergelegd in artikel 50, eerste lid, Vw 2000. Een dergelijke controle kan echter eerst plaatsvinden indien sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50 Vw 2000. Aan de omstandigheid dat eiser rond middernacht op straat liep kan geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden ontleend. Eiser is dan ook onrechtmatig staande gehouden. Voorzover eiser zich nadien mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit leidt dat er niet toe dat de staandehouding alsnog rechtmatig moet worden geoordeeld.
2.8. Volgens vaste rechtspraak van de AbRS maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan het niet nakomen van de uit artikel 50, eerste lid, Vw 2000 voortvloeiende verplichting niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. De omstandigheden die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het met de inbewaringstelling gemoeide belang van de openbare orde geven daar evenmin blijk van. Gelet hierop en de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.
2.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de bewaring van aanvang af onrechtmatig geweest. Het beroep is dan ook gegrond, waaruit voortvloeit dat de opheffing van de bewaring dient te worden bevolen. De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer.
2.10. De rechtbank ziet aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die eiser ten onrechte in bewaring heeft doorgebracht. Eiser komt een bedrag toe van 3 x € 95,- = € 285,- voor de ten onrechte in bewaring doorgebrachte dagen in een politiecel en 35 x € 70,- = € 2.450,- voor de ten onrechte doorgebrachte dagen in een huis van bewaring. In totaal wordt aan eiser een bedrag van € 2.735,- toegekend.
2.11. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 augustus 2008;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 2.735,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.M. Eleveld als griffier op 19 augustus 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: