
Jurisprudentie
BF0030
Datum uitspraak2008-08-18
Datum gepubliceerd2008-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/917
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/917
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bestemmingsheffing rietdekkersbedrijf
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 06/917 18 augustus 2008
4109 Bestemmingsheffing rietdekkersbedrijf
Uitspraak in de zaak van:
V.O.F. Rietdekkersbedrijf A & Zn., te B, appellante,
gemachtigde: C, vennoot van appellante,
tegen
het Hoofdbedrijfschap Ambachten, verweerder,
gemachtigde: mr. P.J.M. Grimmon, werkzaam bij het Hoofdbedrijfschap.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 15 december 2006, bij het College op 19 december 2006 ontvangen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 november 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de haar bij besluit van 19 juli 2006 opgelegde bestemmingsheffing rietdekkersbedrijf 2006.
Bij brief van 23 februari 2007 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op 5 oktober 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Vervolgens heeft het College het onderzoek in deze zaak gesloten
Bij beslissing van 22 oktober 2007 heeft het College het onderzoek heropend.
Het College heeft bij brief van gelijke datum de Minister van Economische Zaken een vraag gesteld over de goedkeuring van de aan de opgelegde heffing ten grondslag liggende verordening.
Genoemde Minister heeft deze vragen bij brief van 6 november 2007 beantwoord.
Verweerder heeft het College bij brief van 27 november 2007 gewezen op een recente wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo).
Appellante heeft het College bij brief van 29 januari 2008 nadere stukken doen toekomen.
Partijen hebben, desgevraagd, het College bij brieven van 24 juni 2008 respectievelijk 1 juli 2008 toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten.
2. De grondslag van het geschil
Artikel 126 van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo) bepaalt:
“ 1. Bedrijfslichamen kunnen bij verordening aan degenen, die de ondernemingen, waarvoor zij zijn ingesteld, drijven, heffingen opleggen. Deze verordeningen worden jaarlijks vastgesteld.
(…).
6. Bedrijfslichamen kunnen op heffingen als bedoeld in het eerste lid volgens bij verordening te stellen regelen aan de leden van organisaties van ondernemers welke verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid zijn, een aftrek toestaan tot een deel van het bedrag, dat zij als contributie aan deze organisaties hebben betaald. Deze aftrek kan niet meer dan de helft van de heffing bedragen."
De Verordening van het Hoofdbedrijfschap Ambachten van 9 november 2005, houdende regels terzake van de aan de ondernemers die het rietdekkersbedrijf uitoefenen op te leggen bestemmingsheffing voor het jaar 2006 (hierna: de Verordening) bevat onder meer de volgende bepalingen:
"Artikel 2
De verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven, waarin het rietdekkersbedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 3
1. Aan de ondernemers die op of na de dag van inwerkingtreding van deze verordening een onderneming drijven waarin het rietdekkersbedrijf wordt uitgeoefend, wordt voor het jaar 2006 een heffing opgelegd ten behoeve van de particuliere vakopleiding rietdekker, alsmede de ontwikkeling van een bekostigde vakopleiding, promotie/profilering, ontwikkeling en invoering van leveringsvoorwaarden en onderzoek.
2. De heffing bedraagt € 305,- voor iedere onderneming waarin het rietdekkersbedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 4
1. Aan de ondernemer die lid is van de Vakfederatie Rietdekkers en over het jaar 2005 aan deze organisatie contributie heeft betaald, wordt op de bruto heffing een aftrek toegestaan van € 152,50 met dien verstande dat de aftrek niet meer bedraagt dan de helft van de heffing of de helft van de betaalde contributie over 2005 (exclusief BTW). De aftrek wordt slechts toegestaan indien uit door de in de eerste volzin genoemde organisatie verstrekte opgave blijkt dat de contributie is betaald.
2. Op het in het eerste lid bedoelde maximum van 50% van de betaalde contributie wordt in mindering gebracht de aftrek op de heffing Hoofdbedrijfschap Ambachten 2006 of de heffing Hoofdbedrijfschap Detailhandel 2006.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de ondernemers die, al dan niet rechtstreeks, lid zijn van een organisatie van ondernemers die een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is en die:
a. krachtens haar statutaire doelstelling haar werkzaamheid kan uitstrekken tot ten minste een belangijk gedeelte van het terrein waarop het bedrijfslichaam een taak heeft te vervullen,
b. voldoet aan de kwalitatieve representativiteitscriteria, genoemd in de artikelen 3 tot en met 7 van de Verordening representativiteit organisaties,
c. tot de werkingssfeer van het bedrijfslichaam behorende leden heeft, waarvan het gewogen aantal niet-onbetekenend is,
d. met betrekking tot de behartiging van sociaal-economische belangen van ondernemers een positie van enige betekenis inneemt binnen de groep van ondernemers die zij beoogt te organiseren, hetgeen onder meer kan blijken uit de mate van representativiteit binnen die groep, de deelname aan het arbeidsvoorwaardenoverleg, het verrichten van studies of diensten die ook buiten die groep van belang worden geacht en de deelname aan regelmatig overleg met de overheid, en
e. haar activiteiten, al dan niet door middel van een federatie van gelijksoortige organisaties, landelijk ontplooit.
4. De in het vorige lid bedoelde aftrek wordt slechts toegestaan indien daartoe door het bestuur van de desbetreffende organisatie een verzoek is gedaan.
5. Op een verzoek als in het vierde lid van dit artikel bedoeld, wordt door het dagelijks bestuur van het Hoofdbedrijfschap Ambachten beslist."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante oefent het rietdekkersbedrijf uit.
- Zij is geen lid van de Vakfederatie Rietdekkers (hierna: de Vakfederatie).
- Bij besluit van 19 juli 2006 heeft verweerder een bestemmingsheffing rietdekkersbedrijf 2006 opgelegd.
- Appellante heeft bij brief van 14 augustus 2006 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Op 9 november 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen.
Appellante ontkent niet dat zij het rietdekkersbedrijf uitoefent. Dat betekent dat zij van rechtswege onder de werkingssfeer van verweerder valt en dat zij een bestemmingsheffing verschuldigd is. Aan de ondernemer die lid is van de Vakfederatie en over het jaar 2005 aan deze organisatie contributie heeft betaald, wordt op de bruto heffing voor 2006 een aftrek toegestaan van € 152,20, met dien verstande dat deze aftrek niet meer bedraagt dan de helft van de heffing of de helft van de betaalde contributie. Op grond van artikel 126, zesde lid, van de Wbo is deze korting toegestaan. De achtergrond van deze bepaling is dat de leden van de ondernemersorganisatie worden geacht door de betaling van contributie reeds te hebben bijgedragen aan de collectieve belangenbehartiging van hun branche. De aftrek is geïntroduceerd om te voorkomen dat de cumulatieve last van heffing en contributie te groot wordt, waardoor deelname aan privaatrechtelijke ondernemersorganisaties zou worden ontmoedigd.
Appellante is geen lid van de Vakfederatie en komt derhalve niet in aanmerking voor de korting.
Voor de beantwoording van vragen over de besteding van de middelen wordt appellante verwezen naar verweerders Jaarrekening 2005 en de begroting voor 2006.
4. Het standpunt van appellante
4.1 In haar beroepschrift heeft appellante aangevoerd dat zij, om bij verweerder bekende redenen, geen lid is van de Vakfederatie en dat nadrukkelijk ook niet wil zijn. Het rietdekkersbedrijf is een vrij beroep en appellante is niet verplicht een bijdrage te leveren. Georganiseerden krijgen een korting van € 152,50 op een contributie van € 550,--. Er is in feite sprake van verkapte contributieheffing bij niet-georganiseerden.
4.2 Ter zitting heeft appellante de achtergrond geschetst van haar besluit om de Vakfederatie te verlaten. Zij heeft voorts haar twijfels uitgesproken over verweerders deskundigheid en de rechtvaardiging voor het opleggen van een bestemmingsheffing en de controle op de besteding van de gelden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College heeft het onderzoek in deze zaak heropend omdat twijfel bestond over de verbindendheid van de Verordening in verband met eventuele gebreken in de goedkeuring.
Gelet op hetgeen is overwogen in de beschikking heropening gevoegde zaken van het College van 4 juni 2008 (AWB 05/326 e.a., www.rechtspraak.nl, LJN: BD4081) staat echter vast dat, voorzover dergelijke gebreken aanwezig waren, zij zijn geheeld bij de Wet van 8 november 2007 tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie met betrekking tot de ministeriële goedkeuring van besluiten van bedrijfslichamen (Stbl. 8 november 2007, nr. 457). De Verordening is derhalve verbindend.
5.2 Tussen partijen is niet in geschil dat appellante werkzaam is als rietdekker en op grond daarvan onder de werkingssfeer van de Verordening valt.
5.3 Appellante is met name opgekomen tegen de omstandigheid dat collega-rietdekkers die zijn aangesloten bij de Vakfederatie een aftrek krijgen op de verschuldigde heffing in verband met de door hen betaalde contributie.
Het College stelt echter vast dat de wetgever met artikel 126, zesde lid, Wbo, een wettelijke grondslag gecreëerd heeft voor het in de Verordening opnemen van deze aftrek. Het College heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder in de Verordening op onrechtmatige wijze invulling heeft gegeven aan voornoemde bepaling.
5.4 Het staat appellante vanzelfsprekend vrij geen lid te zijn van de Vakfederatie. Omdat zij geen lid is, hoeft zij geen contributie te betalen. Appellante wordt door het feit dat zij niet in aanmerking komt voor aftrek dan ook niet in een (financieel) slechtere positie gebracht dan collega's die wel lid zijn en contributie betalen.
Ook de omstandigheid dat appellante vraagtekens zet bij verweerders deskundigheid en de rechtvaardiging voor het opleggen van de heffing doet aan de rechtmatigheid van de opgelegde heffing niet af.
5.5 Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is het bestreden besluit te vernietigen.
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2008.
w.g. W.E. Doolaard De griffier is buiten staat de uitspraak te tekenen