Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9896

Datum uitspraak2008-09-01
Datum gepubliceerd2008-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 08 / 1354 en AWB 08 / 1442
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Ontheffing ex artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het houden van de Beneluxcup 2008 (wielerevenement) te Noorbeek (gemeente Margraten). Verweerder heeft zijn besluit mede gebaseerd op een natuurtoets van Arcadis. Dit stuk is als een deskundigenadvies aan te merken. Door verzoekster, de Stichting Dassenwerkgroep Limburg, zijn geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan verweerder niet van het gestelde in de natuurtoets had mogen uitgaan. Afwijzing verzoek om een voorlopige voorziening.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummers: AWB 08 / 1354 en AWB 08 / 1442 Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in de gedingen tussen Stichting Dassenwerkgroep Limburg, gevestigd te Margraten, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Margraten, verweerder. Datum bestreden besluiten: 8 juli 2008 en 26 augustus 2008. Kenmerk: 2023. Behandeling ter zitting: 28 augustus 2008. 1. Procesverloop Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 8 juli 2008 heeft verweerder aan de Stichting Wielersport Margraten (hierna: de Stichting) op grond van artikel 2.2.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Margraten een vergunning verleend voor het houden van de Beneluxcup 2008, zijnde een wielerevenement. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 26 augustus 2008 heeft verweerder - onder nader in het besluit geduide voorwaarden - op grond van artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) aan de Stichting een ontheffing verleend voor het houden van de Beneluxcup 2008 te Noorbeek op 5 tot en met 7 september 2008, voor de in het besluit geduide route en op de hierin genoemde tijdstippen. Verzoekster heeft tegen eerstgenoemd besluit (tijdig) bezwaar gemaakt bij verweerder. Voorts heeft zij op 16 augustus 2008 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ter zake van dat besluit een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), te treffen. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb is de Stichting in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken, alsook de in de loop van de procedure aan het dossier toegevoegde stukken, zijn in kopie aan de overige partijen gezonden. De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank op 28 augustus 2008, alwaar voor verzoekster zijn verschenen J.W.M. Baars en E.J. Gubbels, voorzitter respectievelijk secretaris van verzoekster. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, en J.A. Sanders, werkzaam bij de gemeente Margraten. Voor de partij ex artikel 8:26 van de Awb zijn verschenen J.F.M. Steinbusch en R.H.S.M. Kusters, voorzitter respectievelijk penningmeester van de Stichting. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven (ook) bezwaren te hebben tegen het hiervoor genoemde (recente) besluit van 26 augustus 2008 en verzocht het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening mede gericht te achten tegen dit besluit. Daarbij is toegezegd deze bezwaren zo spoedig mogelijk ook schriftelijk aan verweerder kenbaar te zullen maken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het ter zitting gedane verzoek een afzonderlijk verzoek betreft waarvoor een afzonderlijke zaak dient te worden aangelegd. Met instemming van verzoekster is dienovereenkomstig gehandeld (deze zaak heeft procedurenummer AWB 08/1442 gekregen). Uit oogpunt van proceseconomie is - met instemming van partijen - het ter zitting gedane verzoek gevoegd behandeld met het verzoek van 16 augustus 2008. 2. Overwegingen In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover in dezen van belang, is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure. De voorzieningenrechter stelt vast, dat aan de eerste twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu door verzoekster bezwaar is gemaakt tegen de in de aanhef genoemde besluiten, ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd, en deze rechtbank bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaken kennis te nemen. Met betrekking tot het bezwaar gericht tegen het besluit van 26 augustus 2008 wordt nog in het bijzonder overwogen dat de voorzieningenrechter het mondeling ter zitting kenbaar gemaakte bezwaar, met daarbij de hiervoor in rubriek 1 reeds genoemde toezegging dat schriftelijk bezwaar nog zal volgen, uit pragmatisch oogpunt voldoende heeft bevonden om te oordelen dat bezwaar ingevolge de Awb tegen dat besluit is gemaakt. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de overige partijen met deze benadering hebben ingestemd. Nu (het verrijden van) de Beneluxcup 2008 binnen afzienbare tijd is voorzien, acht de voorzieningen voorts ook de onverwijlde spoed in genoegzame mate aangetoond. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van het verzoek uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. In het kader van deze belangenafweging kan het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over het geschil in de hoofdzaak worden betrokken. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Met betrekking tot het verzoek gericht tegen het besluit van 8 juli 2008 (procedurenummer AWB 08/1354) Bij het besluit van 8 juli 2008 heeft verweerder aan de Stichting een evenementenvergunning verleend voor het houden van de Beneluxcup 2008. Gelet op het verhandelde ter zitting is overigens niet in geding dat verweerder dit besluit onbevoegdelijk heeft genomen, daar de burgemeester in dezen als het bevoegde bestuursorgaan is aan te merken. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen het houden van het wielerevenement waarvoor deze vergunning is verleend als zodanig, maar enkel tegen een deel van het parcours, meer specifiek het deel dat door een natuurgebied loopt en dat tevens leefgebied is van een belangrijke dassenpopulatie. In het verlengde hiervan heeft verzoekster aangegeven dat, nu ook het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 26 augustus 2008 waarbij ontheffing als bedoeld in artikel 10 juncto artikel 148 van de WVW is verleend voor het parcours van het vergunde evenement ter beoordeling voorligt, zij enkel nog een uitspraak met betrekking tot laatstgenoemd verzoek wenst. Gelet hierop, alsmede dat ook uit hetgeen overigens ter zitting aan de orde is geweest blijkt dat alle bezwaren van verzoekster zich de facto enkel richten tegen het besluit van 26 augustus 2008, moet worden geoordeeld dat verzoekster geen (proces)belang meer heeft bij een uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 8 juli 2008. Dit verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Met betrekking tot het verzoek gericht tegen het besluit van 26 augustus 2008 (procedurenummer AWB 08/1442) Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de WVW is het verboden op de weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen. Ingevolge artikel 148, eerste lid, van de WVW - voor zover hier van belang - kan van dit verbod door burgemeester en wethouders ontheffing worden verleend. Bij het besluit van 26 augustus 2008 heeft verweerder aan de Stichting een ontheffing in vorenbedoelde zin verleend. De aanvraag die aan dat besluit ten grondslag ligt heeft de Stichting doen steunen met een rapport van Arcadis van juli 2008 getiteld “Natuurtoets Beneluxcup mountainbike 2008 te Noorbeek” (hierna: de natuurtoets). Een van de voorwaarden die verweerder aan zijn besluit tot ontheffing heeft verbonden, is dat het wedstrijdparcours dient te worden uitgezet overeenkomstig de natuurtoets en met uitvoering van de daarin opgenomen aanbevelingen. Zoals hiervoor reeds is weergegeven heeft verzoekster bezwaar tegen een gedeelte van het parcours nu dit door een woon- en leefgebied van een zeer omvangrijke dassenpopulatie loopt. Verzoekster is van mening dat als gebruik wordt gemaakt van dit deel van het parcours genoemde dassenpopulatie ernstig wordt verstoord. In geval van verstoring is volgens verzoekster een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk om dat deel van het parcours te mogen gebruiken. Verzoekster huldigt het standpunt dat verweerder ten onrechte niet om die ontheffing heeft verzocht en dat verweerder aldus voor dat gedeelte van het parcours niet had kunnen en mogen volstaan met de verleende ontheffing ingevolge artikel 10 juncto artikel 148 van de WVW. Anders dan in het rapport van Arcadis is gesteld, zal overtreding van artikel 11van de Flora- en faunawet plaatsvinden indien meergenoemd gedeelte van het parcours wordt gebruikt, aldus verzoekster. Deze stelling baseert verzoekster - zo is ter zitting gebleken - op haar jarenlange ervaring op het gebied van de das, alsook op die van de Vereniging Natuurmonumenten, die volgens verzoekster een zelfde mening als haar is toegedaan. Dat sprake is van verstoring indien genoemde gedeelte van het parcours waarvoor ontheffing is verleend wordt gebruikt, staat volgens verzoekster buiten kijf. Verzoekster verwijst in dit verband verder naar haar bevindingen naar aanleiding van een vergelijkbaar wielerevenement, georganiseerd door de Stichting, dat vorig jaar met gebruikmaking van hetzelfde parcours heeft plaatsgevonden. Verzoekster meent dat het voorgaande reden geeft tot schorsing van het besluit van 26 augustus 2008. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met inachtneming van de aan de ontheffing ingevolge artikel 10 juncto artikel 148 van de WVW verbonden voorwaarden geen sprake is van een voor de das verstorende situatie en dat daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. Verweerder heeft aangegeven de natuurtoets mede aan zijn besluit ten grondslag te hebben gelegd, hetgeen (ook) uit dit besluit kenbaar is nu hierin expliciet is verwezen naar de natuurtoets. Verweerder heeft verder aangegeven zich bij de voorbereiding van het besluit te hebben vergewist van de juistheid van het gestelde in de natuurtoets. Gelet op verhandelde ter zitting is niet in geding dat het parcours waarvoor ontheffing is verleend deels door het door verzoekster geduide gebied loopt. Evenmin is in geding dat verweerder de aanbevelingen van Arcadis met betrekking tot dat parcours in zijn besluit als voorwaarden heeft op genomen; de Stichting heeft ter zitting aangegeven zich aan deze voorwaarden te zullen houden. Voorts is niet in geschil dat Arcadis als ter zake deskundige is aan te merken, ofschoon daarbij door verzoekster wel de kantekening is geplaatst dat Arcadis met betrekking tot de das niet zo deskundig is als zij. Nu niet is gebleken dat de natuurtoets van Arcadis niet op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld en dit rapport derhalve voldoet aan de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar vaste jurisprudentie dienaangaande aan een rapport van een deskundige stelt om als deskundigenadvies te kunnen worden aangemerkt, is de natuurtoets naar het oordeel van de voorzieningenrechter als zodanig advies te beschouwen. Ingevolge vorenbedoelde jurisprudentie mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een dergelijk rapport uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. De omstandigheid dat verzoekster als partijdeskundige een andere mening is toegedaan dan Arcadis, biedt geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid dan wel volledigheid van de natuurtoets. Dit geldt evenzeer voor de kennis, ervaring en deskundigheid van verzoekster, waaraan zij heeft gerefereerd, nu de enkele stelling, zonder enige nadere onderbouwing, dat hiervan sprake is, onvoldoende is om als zodanig concreet aanknopingspunt te gelden. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2007 (LJN: BA6053). Nu overigens uit de stukken en verweerders verklaring ter zitting is gebleken dat verweerder zich heeft gekweten van zijn vergewisplicht die ingevolge artikel 3:2 van de Awb met betrekking tot (het overnemen van) de natuurtoets op hem rust, bestaat er in zoverre geen grond voor het oordeel dat het besluit van 26 augustus 2008 de toets in rechte niet zal kunnen doorstaan. Hoewel voorts de motivering van het besluit niet overhoudt, is hierin evenmin een reden gelegen voor toewijzing van het verzoek, nu dit gebrek bij de heroverweging op bezwaar kan worden hersteld. Aan de vraag of (ook) een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, kan in de onderhavige procedure niet worden toegekomen, nu het zogenaamde specialiteitsbeginsel, dat impliceert dat, ook bij de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid, alleen het belang of de belangen die in de betreffende regeling bescherming hebben gevonden èn de direct bij de toepassing van die regeling betrokken particuliere belangen een - beslissende - rol mogen spelen, zich hiertegen verzet. De voorzieningenrechter verwijst in dezen naar de uitspraak van de president van deze rechtbank van 24 februari 1995 (JB 1995, 111). Gelet op het voorstaande, bestaat er, gegeven de belangen van partijen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het daartoe strekkende verzoek is derhalve ongegrond te achten en zal dan ook worden afgewezen. Mitsdien wordt op grond van artikel 8:84 van de Awb beslist als aangegeven in rubriek 3. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht: - verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 8 juli 2008 niet-ontvankelijk; - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 26 augustus 2008 af. Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van A.W.C.M. Frings als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2008. w.g. A. Frings w.g. R. Kleijkers Voor eensluidend afschrift: de griffier: Verzonden op: 5 september 2008. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.