Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9641

Datum uitspraak2008-08-21
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/43189, 07/43185
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenstverklaring / hoorplicht / belangenafweging / artikel 8 EVRM
Eiser is ongewenst verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn kinderen, nu de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht bij vonnis van 4 oktober 2007 heeft bepaald dat de vastgestelde omgangsregeling wordt opgeschort en dat eiser zich gedurende een half jaar dient te onthouden van iedere vorm van contact met zijn kinderen, uitgezonderd het contact dat eventueel in het kader van een omgangsregeling door de gezinsvoogd tot stand wordt gebracht. Dit vonnis is gewezen nadat eiser tegen het besluit tot ongewenstverklaring bezwaar had gemaakt. Eiser is derhalve in zijn bezwaarschrift nog niet ingegaan op (de gevolgen voor de ongewenstverklaring van) dit vonnis. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de verplichting tot zorgvuldige voorbereiding van een besluit op bezwaar onder deze omstandigheden met zich dat verweerder eiser in de gelegenheid had moeten stellen op dit vonnis te reageren alvorens op zijn bezwaar te beslissen. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten eiser op de voet van het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb te horen, waarbij verweerder onder meer duidelijkheid had kunnen verkrijgen of en in hoeverre door de gezinsvoogd een omgangsregeling tot stand was gebracht. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 07/43189 ONGEWN (beroepszaak) AWB 07/43185 BEPTDN (beroepszaak) uitspraak van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 21 augustus 2008 inzake [eiser], geboren op [1966], van Iraanse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Bij besluit van 12 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 8 juni 2006 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 18 januari 2006 om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij separaat besluit van 12 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen zijn besluit van 14 juni 2007 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiser ongewenst verklaard ex artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen beide besluiten van 12 november 2007 beroep bij deze rechtbank ingesteld. 1.2 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 10 juli 2008, waar eiser in persoon is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Overwegingen Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 07/43189 2.1 In geschil is of verweerder eiser op goede gronden ongewenst heeft verklaard. 2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, overwogen dat eiser bij herhaling is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zodat hij ernstige overlast veroorzaakt en gelet hierop een gevaar voor de openbare orde vormt, terwijl hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Afweging van de persoonlijke belangen van eiser tegen het algemene belang dat uit het oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend, leidt in dit geval tot het oordeel dat in redelijkheid aan het algemeen belang meer gewicht kan worden toegekend. Voorts betekent de beslissing om eiser ongewenst te verklaren, geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit een vonnis van 4 oktober 2007 van de Rechtbank Utrecht blijkt dat thans geen sprake is van omgang tussen eiser en zijn ex-echtgenote en de kinderen. Uit het vonnis blijkt dat het juist in het belang van de kinderen is om geen omgang te hebben met eiser. 2.3 Eiser heeft tegen dit besluit aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord. Ongewenstverklaring is een zogenaamde ‘kan-bepaling’.Van belang is dat de ex-echtgenote en de kinderen inmiddels de Nederlandse nationaliteit hebben en derhalve Unieburgers zijn. Voorts is de reisafstand teneinde eventueel bezoek te laten plaatsvinden zodanig dat bezoek niet eenvoudig zal kunnen plaatsvinden. De ongewenstverklaring spruit met name voort uit feiten welke binnen het gezin hun beslag hebben gekregen. Eiser heeft spijt van deze gebeurtenissen. De overwegingen van verweerder dat eiser niet al zeer lange tijd in onzekerheid is gebleven met betrekking tot zijn verblijfsrecht is onbegrijpelijk. Over de afdoening van Iraanse zaken (TBV 1999/22) en zaken in het kader van het zogeheten schrijnendheidsbeleid is ook onduidelijkheid gelaten door het Ministerie van Justitie. Niet in te zien valt waarom deze onzekerheid niet eveneens voor rekening en risico van verweerder dient te komen. Ook het generaal pardon betreft een groep van 26.000 uitgeprocedeerde vreemdelingen die evenzeer allen in de afgelopen jaren te horen hebben gekregen op één of meerdere momenten dat zij Nederland dienden te verlaten. 2.4 Ingevolge artikel 67, eerste lid, onder c, Vw kan een vreemdeling door Onze Minister ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw. 2.5 In de Vreemdelingencirculaire 2000 is in paragraaf A5/2 neergelegd dat bij de toepassing van artikel 67 Vw de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen worden tegen het algemene belang dat uit het oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend. 2.6 In artikel 8, eerste lid, EVRM is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven ("family life"). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde, het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De rechtbank overweegt als volgt. 2.7 Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de voorwaarden op grond waarvan verweerder gebruik kan maken van zijn bevoegdheid tot ongewenstverklaring van eiser. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of verweerder daarbij de belangen van eiser voldoende zorgvuldig in zijn overwegingen heeft betrokken. 2.8 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte niet is gehoord in het kader van de onderhavige procedure met name gelet op de bijzondere belangen in zijn zaak. Hierbij is met name een beroep gedaan op artikel 8 EVRM. 2.9 Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn kinderen, nu de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht bij vonnis van 4 oktober 2007 heeft bepaald dat de vastgestelde omgangsregeling wordt opgeschort en dat eiser zich gedurende een half jaar dient te onthouden van iedere vorm van contact met zijn kinderen, uitgezonderd het contact dat eventueel in het kader van een omgangsregeling door de gezinsvoogd tot stand wordt gebracht. 2.10 De rechtbank stelt vast dat voornoemd vonnis is gewezen nadat eiser tegen het besluit tot ongewenstverklaring bezwaar had gemaakt. Eiser is derhalve in zijn bezwaarschrift nog niet ingegaan op (de gevolgen voor de ongewenstverklaring van) dit vonnis. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de verplichting tot zorgvuldige voorbereiding van een besluit op bezwaar onder deze omstandigheden met zich dat verweerder eiser in de gelegenheid had moeten stellen op dit vonnis te reageren alvorens op zijn bezwaar te beslissen. Verweerder had dan ook eiser op de voet van het bepaalde in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen te horen, waarbij verweerder onder meer duidelijkheid had kunnen verkrijgen of en in hoeverre door de gezinsvoogd een omgangsregeling tot stand was gebracht. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten. 2.11 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:2 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 2.12 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). 2.13 Uit de gegrondverklaring volgt ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 143,- dient te vergoeden. Ten aanzien van het beroep geregistreerd onder nummer AWB 07/43185 2.14 De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 6 juli 2006 (JV 2006/347) en 26 juli 2006 (JV 2006/352), dat een vreemdeling geen belang heeft bij een beroep tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel een intrekking daarvan, zolang deze ongewenst is verklaard, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Op grond van artikel 67, derde lid, Vw kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 Vw immers geen rechtmatig verblijf hebben. Voorts overweegt de rechtbank dat belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning dan wel intrekking van een vergunning bij samenloop daarvan met een besluit waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, eerst aan de orde is indien dat laatste besluit wordt vernietigd of ingetrokken dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven. Teneinde deze toetsing op dat moment mogelijk te maken, ook indien een besluit omtrent voormelde aanvraag of intrekking inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, kan een vreemdeling de minister alsdan verzoeken de intrekking van een verblijfsvergunning te heroverwegen, dan wel een nieuwe aanvraag om verlening of verlenging van een zodanige vergunning indienen, waarbij het algemeen rechtsbeginsel dat een zelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd niet aan toetsing van het daarop te nemen besluit in de weg staat. 2.15 Nu eiser ongewenst is verklaard en de ongewenstverklaring –ondanks de vernietiging van het besluit van 12 november 2007 waarbij het bezwaar tegen deze beslissing ongegrond is verklaard– nog altijd van kracht is, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang heeft bij het door hem ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar, gericht tegen de weigering hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de in de uitspraken van de AbRS van 6 juli 2006 en 26 juli 2006 uitgezette lijn af te wijken. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard. 2.16 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep geregistreerd onder nummer AWB 07/43189 gegrond; vernietigt het bestreden besluit van 12 november 2007, waarbij het bezwaar gericht tegen de ongewenstverklaring ongegrond is verklaard; draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 143,-; verklaart het beroep geregistreerd onder nummer AWB 07/43185 niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. F.M.D. Aardema, als voorzitter, en mrs. R.F.B. van Zutphen en K.J. Veenstra, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2008. De griffier: De rechter: mr. M.L. Bressers mr. F.M.D. Aardema afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.