Jurisprudentie
BE9469
Datum uitspraak2008-04-25
Datum gepubliceerd2008-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00232
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00232
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tussen partijen is in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-07/00232
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 25 april 2008
op het hoger beroep van mevrouw mr. [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 februari 2007, nr. AWB 06/5181 OB, betreffende na te noemen beschikking.
1. Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1 Belanghebbende heeft over het tijdvak 16 december 2000 tot en met 31 december 2000 aangifte gedaan voor de omzetbelasting, welke aangifte resulteerde in een per saldo teruggevraagd bedrag van ƒ 14.547. Naar aanleiding van deze aangifte heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Rijnmond, bij beschikking met dagtekening 8 juni 2001 op de voet van artikel 17 van de Wet op de omzetbelasting 1968 de gevraagde teruggaaf verleend.
1.2 Belanghebbende heeft bij bezwaarschrift, gedagtekend 23 augustus 2005 en bij de Inspecteur ingekomen op 24 augustus 2005, bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Bij de uitspraak op het bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 214. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 maart 2008, gehouden te Den Haag. Daar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 februari 2008, onder vermelding van plaats en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.
3. Vaststaande feiten
In hoger beroep kan van de door de rechtbank in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak vastgestelde feiten worden uitgegaan.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Tussen partijen is in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot ontvankelijkverklaring van haar bezwaar en tot het verlenen van een teruggaaf van de niet in aftrek gebrachte omzetbelasting die betrekking heeft op (de bouw van) haar woon-werkpand.
5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak waarvan hoger beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende geoordeeld:
”2.6. De teruggaafbeschikking heeft als dagtekening 8 juni 2001 zodat de bezwaartermijn is geëindigd op 20 juli 2001. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift op 24 augustus 2005 door verweerder is ontvangen. Het bezwaarschrift is dus, gelet op artikel 6:9 Awb niet tijdig ingediend.
2.7. Niet gebleken is dat zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kan worden geconcludeerd.
2.8. Anders dan eiseres meent heeft de beslissing van het Hof van Justitie in de zaak Charles en Charles-Tijmens tegen de Staatssecretaris van Financiën (Hof van Justitie EG 14 juli 2005, nr. C-434/03, VN 2005/35.18) niet tot gevolg dat verweerder haar de overschrijding van de bezwaartermijn niet langer kan tegenwerpen. In dit verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2005, nr. 37 690, V-N 2005/12.6. Dat het indertijd zinloos zou zijn geweest een bezwaarschrift in te dienen levert, wat daar verder ook van zij, geen verschoonbare termijnoverschrijding op. Geen nationale wettelijke bepaling stond eiseres immers in de weg om ter zekerstelling van haar rechten bezwaar aan te tekenen in afwachting van nadere (Europese) jurisprudentie op dit punt.
2.9. Ook de beslissing van het Hof van Justitie van 6 oktober 2005, nr. C-291/03, overweging 17, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg dat verweerder eiseres de termijnoverschrijding niet mag tegenwerpen. In voornoemde overweging 17 wordt overwogen dat het een aangelegenheid is van het interne recht van een staat om de voorwaarden vast te stellen waaronder verzoeken tot belastingteruggaaf kunnen worden gedaan, waarbij deze voorwaarden niet ongunstiger mogen zijn dan die welke voor gelijksoortige vorderingen op basis van het nationale recht gelden, en dat zij evenmin van dien aard mogen zijn dat zij de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken. In de Nederlandse rechtsorde wordt geen onderscheid gemaakt tussen zogenoemde nationale teruggaafverzoeken en teruggaafverzoeken die aan het gemeenschapsrecht kunnen worden ontleend. Daarnaast acht de rechtbank de voor indiening van een bezwaarschrift tegen een teruggaafbeschikking geldende termijn van zes weken na dagtekening van die beschikking een redelijke termijn, in die zin dat daardoor de uitoefening van (mede) op het gemeenschapsrecht gebaseerde vorderingen niet praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.
2.10. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
(…)”
6.2 Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank, mede in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2007, nr. 43.268, LJN: AZ9098, op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 25 april 2008 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.