Jurisprudentie
BE9443
Datum uitspraak2008-03-14
Datum gepubliceerd2008-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers06/00285
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers06/00285
Statusgepubliceerd
Indicatie
Belanghebbende exploiteert als eenmanszaak een tuinbouwbedrijf. In de jaren 2000 en 2001 heeft Agrarisch Loonbedrijf [A] B.V. arbeidskrachten aan belanghebbende uitgeleend ten behoeve van het onder leiding of toezicht van belanghebbende verrichten van werkzaamheden voor het bedrijf van belanghebbende.
Naar aanleiding van de bevindingen van een in het jaar 2002 bij [A] ingesteld boekenonderzoek zijn aan [A] voor zover hier van belang – naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over respectievelijk de maanden september 2001, november 2001 en december 2001 opgelegd. Tegen de naheffingsaanslagen is geen bezwaar ingesteld.
[A] is met het (volledig) betalen van de naheffingsaanslagen in gebreke gebleven..
Naar aanleiding van de bevindingen van een in het jaar 2004 bij belanghebbende ingesteld onderzoek is belanghebbende bij de onderwerpelijke beschikking aansprakelijk gesteld voor (een deel van) de door [A] niet betaalde naheffingsaanslagen. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Ontvanger bevestigend beantwoordt.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede meervoudige belastingkamer
14 maart 2008
nummer BK-06/00285
UITSPRAAK
op het hoger beroep van [belanghebbende] (h/o Kwekerij belanghebbende) te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 4 september 2006, nummer AWB 05/2398 OB, betreffende de hierna vermelde beschikking inzake aansprakelijkstelling.
1. Aansprakelijkstelling, bezwaar en geding voor de rechtbank
1.1. Bij beschikking, met dagtekening 17 mei 2004 en met nummer XXX xxxxxx/Xxxxxxx, heeft de Ontvanger, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor P), belanghebbende voor een bedrag van € 9.102 aansprakelijk gesteld ter zake van een drietal niet (volledig) betaalde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting ten name van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Agrarisch Loonbedrijf [A] B.V. te P.
1.2. Bij de uitspraak op het door belanghebbende tegen de beschikking inzake aansprakelijkstelling gemaakte bezwaar, heeft de Ontvanger de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 211.
2.2. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 januari 2008, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding kan in hoger beroep worden uitgegaan van het volgende:
3.1. Belanghebbende exploiteert als eenmanszaak een tuinbouwbedrijf. In de jaren 2000 en 2001 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Agrarisch Loonbedrijf [A] B.V. te P (hierna: [A]) arbeidskrachten aan belanghebbende uitgeleend ten behoeve van het onder leiding of toezicht van belanghebbende verrichten van werkzaamheden voor het bedrijf van belanghebbende.
3.2. Naar aanleiding van de bevindingen van een in het jaar 2002 bij [A] ingesteld boekenonderzoek zijn aan [A] voor zover hier van belang – naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over respectievelijk de maanden september 2001, november 2001 en december 2001 opgelegd. Tegen de naheffingsaanslagen is geen bezwaar ingesteld.
3.3. [A] is met het (volledig) betalen van de naheffingsaanslagen in gebreke gebleven. Bij rechterlijke uitspraak van 21 januari 2003 is [A] in staat van faillissement gesteld en op 9 september 2003 is [A] ontbonden door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel.
3.4. Naar aanleiding van de bevindingen van een in het jaar 2004 bij belanghebbende ingesteld onderzoek is belanghebbende bij de onderwerpelijke beschikking aansprakelijk gesteld voor (een deel van) de door [A] niet betaalde naheffingsaanslagen. De aansprakelijkstelling, die is gegrond op artikel 34 van de Invorderingswet 1990, beloopt een, mede aan de hand van de door [A] aan belanghebbende uitgereikte facturen becijferd, bedrag van in totaal € 9.102. Een kopie van het controlerapport van 23 april 2004 behoort tot de stukken van het geding.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende terecht voor een belastingbedrag van € 9.102 aansprakelijk is gesteld, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Ontvanger bevestigend beantwoordt.
4.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de beschikking.
5.2. De Ontvanger heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
6. Beoordeling van het hoger beroep
6.1. De rechtbank heeft naar ’s Hofs oordeel met juistheid beslist dat de met betrekking tot de in geding zijnde aansprakelijkstelling voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat belanghebbende terecht voor een bedrag van € 9.102 aansprakelijk is gesteld ter zake van de door [A] niet (volledig) betaalde naheffingsaanslagen. Bij zijn oordeel neemt het Hof mede in ogenschouw dat de regeling van artikel 34 van de Invorderingswet 1990, ook in het licht van het arrest in de zaak "Federation of Technological Industries e.a." (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen 11 mei 2006, C 384/04, Vakstudie Nieuws 2006/27.14), de van de communautaire rechtsorde deel uitmakende algemene rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheids en het evenredigheidsbeginsel, eerbiedigt.
6.2. Bij zijn afweging neemt het Hof in aanmerking dat de Ontvanger met al hetgeen hij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken, waaronder in het bijzonder het in 3.4 vermelde controlerapport, heeft ingebracht, ruim voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende terecht en niet tot een te hoog bedrag aansprakelijk is gesteld voor de omzetbelastingschuld van [A] en dat ter zake van die aansprakelijkstelling geen grond bestaat voor toepassing van de uitzondering in artikel 34, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 dan wel voor toepassing van een andere uitzondering.
6.3. Daarbij komt dat belanghebbende van zijn kant geenszins erin is geslaagd feiten en omstandigheden aan te voeren dan wel, tegenover de betwisting ervan door de Ontvanger, aannemelijk te maken op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat over de aansprakelijkstelling anders kan worden geoordeeld dan hiervoor is overwogen.
6.4. Wat dat aangaat is naar ’s Hofs oordeel uit al hetgeen belanghebbende in beroep en/of in hoger beroep heeft aangedragen, wat daarvan overigens ook zij, geen enkel houvast te putten voor de conclusie dat sprake is van enig beletsel van formele of inhoudelijke aard voor het handhaven van de aansprakelijkstelling, dat de aansprakelijkstelling in strijd is met een beginsel van behoorlijk bestuur of enige andere rechtsregel, waaronder het voorschrift van artikel 6 EVRM, dan wel anderszins dat de Ontvanger zich naar belanghebbende toe niet naar behoren zou hebben gedragen. Het Hof hecht eraan daarbij erop te wijzen dat niet anders blijkt dan dat de Ontvanger zich met betrekking tot de aansprakelijkstelling aan alle wettelijke en administratiefrechtelijke voorschriften heeft gehouden en dat aan belanghebbende steeds alle informatie is verstrekt die nodig is om de (rechtmatigheid van de) aansprakelijkstelling te beoordelen. Belanghebbende heeft zodoende het van hem te verlangen tegenbewijs niet geleverd.
6.5. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Tromp en Van Walderveen. De beslissing is op 14 maart 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van den Bogerd) (Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.