Jurisprudentie
BE9289
Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800604/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800604/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 15 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom aangeschreven het schuttingpaneel op de openbare weg, in de wegenlegger van de gemeente Tubbergen bekend als wegnummer […], te verwijderen en verwijderd te houden.
Uitspraak
200800604/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/377 en 07/771 van de rechtbank Almelo van 14 december 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom aangeschreven het schuttingpaneel op de openbare weg, in de wegenlegger van de gemeente Tubbergen bekend als wegnummer […], te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 28 februari 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 juli 2007 heeft het college opnieuw beslist op het door [wederpartij] tegen het besluit van 15 november 2006 gemaakte bezwaar en het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2007, verzonden op 14 december 2007, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] tegen het besluit van 28 februari 2007 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het college in de proceskosten veroordeeld en bepaald dat het college het griffierecht aan [wederpartij] dient te vergoeden. De rechtbank heeft het beroep gericht tegen het besluit van 4 juli 2007 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Grendelman, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door J.F.A. ter Heijne, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) houdt de uitspraak, indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, tevens in dat aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door de door de rechtbank aangewezen rechtspersoon.
Ingevolge artikel 8:74, tweede lid, kan de uitspraak in de overige gevallen inhouden dat het betaalde griffierecht door de door de rechtbank aangewezen rechtspersoon wordt vergoed.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.2. Aan het besluit van 28 februari 2007 heeft het college ten grondslag gelegd dat [wederpartij] door de openbare weg af te sluiten, in strijd heeft gehandeld met artikel 16 van de Wegenwet. Bij besluit op bezwaar van 4 juli 2007 heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren van [wederpartij] en heeft het overwogen dat [wederpartij] in strijd heeft gehandeld met artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening.
2.3. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij], gericht tegen het besluit van het college van 28 februari 2007 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het besluit van 4 juli 2007 geheel in de plaats is gekomen van het besluit van 28 februari 2007, zodat [wederpartij] geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 28 februari 2007. Daarbij heeft de rechtbank het college in de proceskosten veroordeeld en bepaald dat het griffierecht aan [wederpartij] dient te worden vergoed.
2.4. Het hoger beroep is gericht tegen uitspraak van de rechtbank voor zover het college in de proceskosten is veroordeeld en is bepaald dat het college het griffierecht aan [wederpartij] dient te vergoeden. Het college betoogt dat het zijn besluit van 28 februari 2007 enkel op formele gronden heeft gewijzigd naar aanleiding van een wijziging in de jurisprudentie. Dit heeft niet geleid tot hogere proceskosten voor [wederpartij] en bovendien heeft [wederpartij] niet nogmaals griffierecht hoeven te betalen, aldus het college.
2.4.1. De reden van de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [wederpartij] gericht tegen het besluit van 28 februari 2007 is gelegen in de omstandigheid dat het besluit van 4 juli 2007 in de plaats is getreden van het besluit van 28 februari 2007. Bij de toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het niet noodzakelijk om een nieuw beroep in te dienen, zodat [wederpartij] door de handelwijze van het college niet is geconfronteerd met hogere proceskosten. De stelling van [wederpartij] dat hij door de wijziging van het standpunt van het college de hulp heeft moeten inroepen van een advocaat en met hogere kosten is geconfronteerd, slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt dat [wederpartij], voordat het college het besluit van 4 juli 2007 had genomen, aan een advocaat heeft verzocht zijn beroep verder te behandelen. Het college kan dan ook worden gevolgd in het betoog dat voor een proceskostenveroordeling geen plaats is, omdat het zijn besluit enkel op formele gronden heeft gewijzigd naar aanleiding van een wijziging van de jurisprudentie. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in de handelwijze van het college geen grond is gelegen om gebruik te maken van de in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid van de rechtbank om het college te veroordelen in de proceskosten van [wederpartij].
2.4.2. Ten aanzien van het griffierecht, heeft de rechtbank gebruik gemaakt van haar bevoegdheid neergelegd in artikel 8:74, tweede lid, van de Awb. Naar het oordeel van de Afdeling bestond geen aanleiding voor toepassing van bedoelde bevoegdheid. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien het bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt. Bij toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt niet opnieuw griffierecht geheven. Dit houdt in dat het door [wederpartij] betaalde griffierecht geacht wordt mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 4 juli 2007. Dit beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Het feit dat het college het besluit van 28 februari 2007 bij besluit van 4 juli 2007 om formele redenen heeft gewijzigd, vormde geen aanleiding om vergoeding van het griffierecht te gelasten, nu het besluit tot oplegging van de dwangsom in materieel opzicht ongewijzigd is gebleven.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het college in de proceskosten heeft veroordeeld en heeft bepaald dat het college het door [wederpartij] betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 december 2007 in zaken nrs. 07/377 en 07/771, voor zover de rechtbank het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen heeft veroordeeld in de proceskosten en heeft bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen het door [wederpartij] betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008.
97-581.