Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8684

Datum uitspraak2008-08-01
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/158 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opgelegde bestuurlijke boetes op grond van de Meststoffenwet terecht opgelegd aan leverancier, vervoerder en afnemer van ongeboren mest? Meerdaadse samenloop, ne bis in idem, verwijtbaarheid en proportionaliteit


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector bestuursrecht Registratienummer: 08 / 158 BESLU AQ1 A uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen: [Ontvanger] BV, gevestigd te Hengelo, eiseres, en De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 27 december 2007. 2. Procesverloop Bij een op 8 januari 2007 door de Algemene Inspectiedienst (AID) bij eiseres ingesteld onderzoek is gebleken dat eiseres in het jaar 2006 421 vrachten met ongeboren mest heeft afgenomen van [Leverancier] BV terwijl geen vervoersbewijzen zijn opgemaakt. Deze vrachten mest zijn vervoerd door [Vervoerder] BV, gevestigd te de Lutte. Bij besluit van 5 oktober 2007 heeft verweerder eiseres in verband met overtreding van artikel 15 en artikel 34 van de Meststoffenwet, gelezen in samenhang met artikel 53 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet bestuurlijke boetes opgelegd voor elke maand waarin overtreding heeft plaatsgevonden, in totaal derhalve 12 stuks. Op 1 november 2007 heeft eiseres tegen het besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 december 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op 31 januari 2008 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar. Op 4 februari 2008 heeft verweerder de rechtbank de aan het besluit ten grondslag liggende stukken en een verweerschrift doen toekomen. Het beroep is, tezamen met zeven soortgelijke beroepen, geregistreerd onder nummer 08/130 en 08/63 tot en met 08/68, behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 29 mei 2008, waar namens eiseres is verschenen mr. drs. [gemachtigde], werkzaam bij eiseres, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.H. Spriensma – Heringa en mr. L.C. Commandeur. Na het onderzoek ter zitting zijn de beroepen weer gesplitst. In de beroepen, geregistreerd onder nummer 08/130 en 08/63 tot en met 08/68, zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan. 3. Overwegingen Het wettelijk kader Op grond van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Meststoffenwet worden onder dierlijke meststoffen verstaan: uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook producten daarvan. Op grond van artikel 50, eerste lid, onder a van de Meststoffenwet wordt onder een overtreding verstaan een gedraging die, onder meer, in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 15 en 34 van de Meststoffenwet. Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Meststoffenwet kan verweerder een bestuurlijke boete opleggen. Ingevolge artikel 61 van de Meststoffenwet, voor zover hier van belang, stemt verweerder ingeval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 15, 34, 35, 36 of 37 de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Hij houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Op grond van onder meer de artikelen 15, 34, 35, 36 en 37 van de Meststoffenwet is het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet vastgesteld (hierna: het Besluit). Ingevolge artikel 53, eerste lid, van het Besluit wordt ter zake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt. Ingevolge het tweede lid draagt de vervoerder er zorg voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en door de leverancier, de vervoerder en de afnemer wordt ondertekend. Kern van het geschil Verweerder heeft in het bestreden besluit de in primo opgelegde bestuurlijke boetes gehandhaafd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in het geheel geen boetes dienden te worden opgelegd dan wel dat de boetes dienden te worden gematigd. De beroepsgronden Eiseres meent dat niet zij, maar de vervoerder, [Vervoerder] BV, moet worden aangesproken, gelet op haar wettelijke verantwoordelijkheid. Blijkens het tweede lid van artikel 53 van het Besluit is de vervoerder er immers verantwoordelijk voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de regels en naar waarheid wordt ingevuld en wordt ondertekend door de leverancier, de vervoerder en de afnemer. Verweerder heeft, gelet hierop, geen bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom. Tenslotte stelt eiseres in het beroepschrift dat thans in het geheel geen levering van dierlijke meststoffen meer plaatsvindt. Ter zitting heeft eiseres daar nog aan toegevoegd dat verweerder niet bevoegd was de bestuurlijke boetes op te leggen omdat het niet naleven van het bepaalde in artikel 53, eerste lid, van het Besluit niet kan worden gezien als een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen zoals genoemd in artikel 50, eerste lid, van de Meststoffenwet. Overwegingen van de rechtbank Blijkens het beroepschrift is het beroep, onder meer, gericht tegen de beslissing op bezwaar voor zover daarbij de opgelegde last onder dwangsom is gehandhaafd. In artikel 42 van de Meststoffenwet is bepaald dat een belanghebbende tegen een op grond van deze wet genomen besluit, met uitzondering van een besluit inzake het opleggen van een bestuurlijke boete, beroep kan instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Niet de rechtbank, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven is derhalve, als eerste en enige instantie, bevoegd kennis te nemen van het beroep, voor zover het betrekking heeft op de last onder dwangsom. De rechtbank is derhalve in zoverre onbevoegd van het beroep kennis te nemen. Nu de vertegenwoordiger van verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat tegen de beslissing waarbij de last onder dwangsom is gehandhaafd beroep is ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, zal de rechtbank van doorzending afzien. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het beroep wel gericht is tegen het besluit waarbij de opgelegde bestuurlijke boetes in stand zijn gehouden. In de gronden van beroep voert eiseres uitsluitend gronden aan tegen het besluit waarbij de last onder dwangsom is gehandhaafd. Eiseres heeft evenwel in de aanhef van de brief als onderwerp “beroepschrift bestuurlijke boete zaaknummer 2007001125” aangegeven. De rechtbank gaat er, gelet hierop, van uit dat het beroep zich – mede – richt tegen de beslissing waarbij de bestuurlijke boetes zijn gehandhaafd. Daarbij zal de rechtbank eerst bezien of de stelling van eiseres dat verweerder niet bevoegd was de bestuurlijke boetes op te leggen omdat het niet naleven van het bepaalde in artikel 53, eerste lid, van het Besluit niet kan worden gezien als een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de artikelen, zoals genoemd in artikel 50, eerste lid, van de Meststoffenwet stand houdt. Eiseres heeft deze grond eerst ter zitting aangevoerd zodat daaraan, gelet op de goede procesorde, zou kunnen worden voorbijgegaan. Omdat het echter een kwestie betreft, die de bevoegdheid van verweerder raakt, is de rechtbank ook ambtshalve gehouden deze te beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel bevoegd is de boetes op te leggen. In artikel 50, eerste lid, van de Meststoffenwet wordt, voor de definitie van het begrip overtreding onder meer verwezen naar het bepaalde bij of krachtens artikel 15 en 34 van de Meststoffenwet. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Meststoffenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vernietigen, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen. Ingevolge artikel 34 van de Meststoffenwet, voor zover hier van belang, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen of gebruiken. Artikel 53, eerste lid, van het Besluit is een regel als bedoeld in deze artikelen. Het niet naleven van de in dit artikel beschreven handeling is derhalve een overtreding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Meststoffenwet op grond waarvan verweerder op basis van artikel 51 van de Meststoffenwet een bestuurlijke boete kan opleggen. Verweerder is dus wat dit betreft bevoegd de bestuurlijke boetes op te leggen. De grief van eiseres dat niet zij maar de vervoerder verantwoordelijk is voor het volledig en naar waarheid invullen en ondertekenen van het vervoersbewijs is gericht op de last onder dwangsom. De rechtbank gaat er, gelet op het onderwerp van het beroep zoals eiseres dat heeft aangegeven (bestuurlijke boete), van uit dat de grief gericht is tegen de beslissing waarin verweerder de bestuurlijke boetes heeft gehandhaafd. De rechtbank overweegt hieromtrent allereerst dat de verplichting, die voortvloeit uit artikel 53, eerste lid, van het Besluit, zich richt tot zowel de leverancier, de vervoerder als de afnemer van de dierlijke meststoffen. Bepaald wordt immers dat door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs wordt opgemaakt. De verplichting van artikel 53, eerste lid, van het Besluit richt zich derhalve tot ieder, dus ook tot eiseres. Naar verweerder terecht stelt is de verplichting tot het ondertekenen van het vervoersbewijs nodig om te kunnen verifiëren of de overdracht van de vracht meststoffen ook daadwerkelijk tussen de partijen, die op het vervoersbewijs zijn vermeld, heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom uitsluitend de vervoerder als overtreder zou moeten worden aangemerkt. Dat in het tweede lid een van de actoren in de keten, de vervoerder, verantwoordelijk wordt gesteld voor een juiste administratieve afhandeling, maakt dat niet anders. De grief kan niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit niet gehandhaafd kan worden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht de opgelegde boetes heeft gehandhaafd. Eiseres heeft artikel 53, eerste lid, van het Besluit verwijtbaar overtreden. Voor matiging van de opgelegde boetes bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in rechte in stand kan worden gelaten. Beslist wordt derhalve als volgt: 4. Beslissing De Rechtbank Almelo, Recht doende: - verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep voor zover dat gericht is tegen de beslissing op bezwaar waarbij de last onder dwangsom is gehandhaafd; - verklaart het beroep overigens ongegrond. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven te Den Haag. Aldus gegeven door mr. W.M.B. Elferink als voorzitter en mrs. A.M. Rikken en R.J. Jue als leden, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 01-08-2008 Afschrift verzonden op 01-08-2008 AW