Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE8663

Datum uitspraak2008-08-15
Datum gepubliceerd2008-08-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/28076
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / China / uitspraak van de Afdeling van 6-8-2008 / opheffing bewaring / schadevergoeding
Mede gelet op de datum van het faxbericht van verweerder aan de rechtbank van 5 augustus 2008 en de ondubbelzinnige inhoud ervan moet de rechtbank ervan uitgaan dat ook uit de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2008 niet blijkt, dat zich na 9 mei 2008 nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan ten aanzien van (de voorbereiding van) hernieuwde contacten met de Chinese autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor de conclusie dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Dit spreekt temeer nu in deze situatie het zicht op uitzetting van eiser moet worden gerelateerd aan de duur van zijn bewaring (aangevangen op 1 april 2008). Bewaring onrechtmatig vanaf 2 augustus 2008. Eiser heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht teneinde de schade te beperken. Schadevergoeding vanaf genoemde datum.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 08/28076, V-nummer: 272.048.2314, uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser, gemachtigde: mr. M.A. Collet, advocaat te Rotterdam, tegen de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: drs. I.C.M. van der Veen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 5 augustus 2008 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring laatstelijk bij uitspraak van 1 augustus 2008 ongegrond heeft verklaard. 1.2. De zaak is op 14 augustus 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen Zhili, tolk in het Chinees. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 2.2. Eiser stelt onder verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van 11 augustus 2008 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, met kenmerk Awb 08/25799, dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Voorts stelt eiser dat zich geen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan ten aanzien van (de voorbereiding van) hernieuwde contacten met de Chinese autoriteiten op politiek niveau. Eiser benadrukt dat aan Chinese vreemdelingen die in Nederland geen rechtmatig verblijf hebben, geen paspoort wordt afgegeven door de Chinese autoriteiten. Een paspoort kan, aldus eiser, alleen in China in persoon met een hukou-boekje worden aangevraagd en opgehaald. 2.3. Verweerder betwist onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 augustus 2008, 2008/050591/1 dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Verweerder benadrukt dat voornoemde uitspraak van de Afdeling niet is meegewogen in de hiervoor genoemde uitspraak van de meervoudige kamer van 11 augustus 2008 van deze rechtbank. Voorts brengt verweerder naar voren dat eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit frustreert door eerst in bewaring een asielaanvraag in te dienen. Bovendien meent verweerder dat eiser niet voldoet aan zijn inspanningsverplichting om aan documenten te komen die zijn identiteit en nationaliteit onderbouwen. In dit kader verwijst verweerder wederom naar voornoemde uispraak van de Afdeling van 6 augustus 2008. Tenslotte verwijst verweerder naar overweging 2.2.1. van voornoemde uitspraak van de Afdeling. 2.4. De rechtbank overweegt als volgt. 2.4.1. In haar uitspraak van 11 augustus 2008, met kenmerk AWB 08/25799, LJN: BD9842 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank ‘s- Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, het volgende overwogen: “2.4.1. (…) Uit het voorafgaande volgt dat de Chinese autoriteiten in april 2007 voor het laatst een aanvraag van verweerder om een lp hebben ingewilligd en dat zij sindsdien geen enkele beslissing, positief dan wel negatief, meer hebben genomen op aanvragen van verweerder om een lp. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat zicht op uitzetting van eiser in de huidige situatie ontbreekt. 2.4.2. Verweerder heeft benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten en dat hij actief moet proberen om aan documenten te komen waarmee hij zijn identiteit kan staven. Dit standpunt van verweerder is op zichzelf juist, maar in de huidige situatie ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank iedere aanwijzing dat het overleggen van documenten door eiser de afgifte van een lp dichterbij kan brengen. Verweerder voert voorts aan dat er geen reden is om op voorhand uit te sluiten dat diplomatieke inspanningen in de richting van de Chinese autoriteiten tot een verandering van de situatie zullen leiden. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de huidige situatie, waarin de Chinese autoriteiten geen lp’s verstrekken en zelfs geen enkele beslissing meer nemen op aanvragen van verweerder, al sinds mei 2007 bestaat. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat deze opstelling van de Chinese autoriteiten op korte termijn zal veranderen. Het op 9 mei 2008 gevoerde gesprek met een Chinese bewindspersoon over deze kwestie heeft in elk geval niet tot een dergelijke verandering geleid. In de zaak met procedurenummer Awb 08/25621 heeft verweerder de nevenzittingsplaats Maastricht van deze rechtbank desgevraagd meegedeeld dat de stagnatie in de afgifte van lp’s na 9 mei 2008 niet meer ter sprake is gebracht bij de Chinese autoriteiten. Op 17 juli 2008 heeft een departementaal overleg plaatsgevonden, dat is afgesloten met de conclusie dat op een nader te bepalen datum een volgend overleg moet plaatsvinden. Bij faxbericht van 5 augustus 2008 heeft verweerder deze rechtbank en nevenzittingsplaats desgevraagd meegedeeld dat zich sindsdien geen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan ten aanzien van (de voorbereiding van) hernieuwde contacten met de Chinese autoriteiten. Ter zitting van 8 augustus 2008 heeft verweerder aangevoerd dat een maximale inspanning wordt geleverd om te komen tot terugname door China van eigen onderdanen en tot verbetering van de doorlooptijden van aanvragen om lp’s. Voor zover verweerder hiermee heeft willen betogen dat hij meer doet dan hij de rechtbank kan meedelen, heeft de rechtbank daar op zichzelf begrip voor, maar zijn de betreffende inspanningen van verweerder voor de rechtbank niet toetsbaar. Gelet hierop, gezien de lange duur van de huidige impasse en vanwege het ontbreken van voldoende concrete aanwijzingen voor verandering op korte termijn ziet de rechtbank in de diplomatieke inspanningen van verweerder thans geen aanknopingspunten (meer) voor de conclusie dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. 2.4.4. Ter zitting van 8 augustus 2008 heeft eiser gemotiveerd betoogd dat het voor hem feitelijk onmogelijk is om vanuit de bewaring in Nederland met kans op succes een paspoort aan te vragen, hetgeen door verweerder niet is weersproken. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat zicht op uitzetting van eiser niet ontbreekt op de grond dat hij een paspoort kan verkrijgen”. 2.4.2. De rechtbank constateert dat verweerder niet heeft gesteld dat de informatie die hij blijkens voormeld citaat laatstelijk bij faxbericht van 5 augustus 2008 aan deze rechtbank heeft verstrekt, onjuist of onvolledig is. Mede gelet op de datum van dit faxbericht en de ondubbelzinnige inhoud ervan moet de rechtbank ervan uitgaan dat ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 augustus 2008 met kenmerk 200805059/1 niet blijkt, dat zich na 9 mei 2008 nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan ten aanzien van (de voorbereiding van) hernieuwde contacten met de Chinese autoriteiten. Evenmin heeft verweerder gesteld dat zich na 5 augustus 2008 nieuwe ontwikkelingen op dat gebied hebben voorgedaan. 2.4.3. Gelet op het voorgaande, gezien de lange duur van de huidige impasse en vanwege het ontbreken van voldoende concrete aanwijzingen voor verandering op korte termijn ziet de rechtbank in de gestelde diplomatieke inspanningen van verweerder thans geen aanknopingspunt voor de conclusie dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Dit spreekt temeer nu in een geval als het onderhavige het zicht op uitzetting van eiser dient te worden gerelateerd aan de voortduring van zijn bewaring in samenhang met het moment waarop volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank het belang van de vreemdeling in beginsel gaat prevaleren boven de belangen die zijn gediend met voortduring van de bewaring (de zogenaamde zesmaandentoets). Eisers bewaring is aangevangen op 1 april 2008. 2.4.4. Hetgeen verweerder overigens ter zitting heeft aangevoerd, kan aan het voorgaande niet afdoen. 2.5. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank acht termen aanwezig voor het toekennen van schadevergoeding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht teneinde de schade te beperken. Naar haar oordeel moet de voortduring van eisers bewaring onrechtmatig worden geacht vanaf 2 augustus 2008. Eiser heeft sedertdien nog 14 dagen in bewaring gezeten. Gelet op het normbedrag van € 70,-- per dag detentie in een huis van bewaring dient aan eiser een schadevergoeding van € 980,-- te worden toegekend. 2.6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van het onderhavige beroep een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser; - wijst het verzoek om schadevergoeding af en kent eiser een schadevergoeding toe van € 980,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en B. Simi, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.