Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0073

Datum uitspraak2008-08-12
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/2274
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bestuurdwang. Verwijderen woonhuis inclusief fundering. Geen sprake van onevenredig grote aantasting van de belangen van verzoekers ten opzichte van de met de handhaving te dienen belangen, nu verzoekers zelf geen andere intentie hebben dan tot sloop van de bebouwing over te gaan.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 08/2274 proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2008 inzake [A en B], wonende te [X], verzoekers, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 17 juli 2008, waarbij verweerder verzoekers heeft meegedeeld over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang. Verzoekers zijn gelast (binnen vier weken na dagtekening van het besluit) het pand aan de [adres] met alle bijbehorende bebouwing inclusief funderingen te verwijderen, de werkzaamheden dusdanig uit te voeren dat geen schade ontstaat aan de overige bebouwing en bomenbestand op de aanliggende percelen en het terrein in ordentelijke staat te brengen en het bouwafval en de materialen af te voeren op de wijze zoals wordt weergegeven in de Bouwverordening. 1.2 Het verzoek is op 12 augustus 2008 ter zitting behandeld, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. G.A. van Gorcom, advocaat te Utrecht en ir. [D]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Visser en mr. ir. P.J. van den Hurk, beiden werkzaam bij de gemeente Baarn. Tevens is [C] als derde-belanghebbende ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. T.J.P.A. Lam, advocaat te Utrecht. Beslissing 2.1 Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter de volgende motivering gegeven. Gronden 3.1 Verzoekers hebben een beroep gedaan op strijdig handelen van verweerder met artikel 236 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verweerder gevoerde civiele procedure betreffende een gestelde onrechtmatige daad niet dezelfde rechtsbetrekking tussen partijen betreft en dus niet in de weg staat aan bestuursrechtelijk handhavend optreden. Niet is gebleken dat verweerder op een zodanige wijze heeft gehandeld, dat sprake is van misbruik van bevoegdheden. 3.2 Voorts hebben verzoekers gesteld dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze zoals bedoeld in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar voren te brengen. Verweerder heeft zich beroepen op artikel 4:11, sub b, van de Awb. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder dit artikel evenwel te ruim heeft opgevat. Reeds omdat eerst voorafgaand aan de handhaving een overzicht is gemaakt van de gebreken, had verweerder verzoekers in de gelegenheid moeten stellen om hun zienswijze naar voren te brengen. De voorzieningenrechter overweegt evenwel dat dit procedurele gebrek in de bezwaarschriftprocedure kan worden hersteld en op zichzelf geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. 3.3 Voldoende aannemelijk is dat er op tal van aspecten strijd is met het Bouwbesluit, zodat verweerder – gezien artikel 1b van de Woningwet en de in het bestreden besluit genoemde artikelen – bevoegd en in beginsel gehouden is om handhavend op te treden. Er is als gevolg van de aanzegging tot sloop geen sprake van een onevenredig grote aantasting van de belangen van verzoekers ten opzichte van de met de handhaving te dienen belangen, nu verzoekers zelf geen andere intentie hebben dan tot sloop van de bebouwing over te gaan. 3.4 Verzoekers hebben op zich geen bezwaar tegen de sloop van het pand, maar zij willen – uit levensovertuiging – de bomen en de beplanting sparen. De voorzieningenrechter acht dit argument echter onvoldoende om gedurende een nog langere periode sloop tegen te houden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers voldoende gelegenheid gehad om zelf een oplossing voor de bomen te zoeken. Verzoekers hebben reeds in 2002 een sloopvergunning gevraagd, maar zijn er sindsdien niet in geslaagd een oplossing voor de bomen en beplanting te vinden. 3.5 Verzoekers hebben gesteld dat er geen sprake is van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, zoals genoemd in artikel 100d van de Woningwet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de Memorie van Toelichting (TK 2003-2004, 29 392, nr. 3) dat artikel 100d van de Woningwet niet een beperking beoogt te geven van een bestaande bevoegdheid tot handhavend optreden, zodat niet vastgesteld hoeft te worden of sprake is van het in dat artikel genoemde gevaar. 3.6 Ten slotte oordeelt de voorzieningenrechter dat de begunstigingstermijn weliswaar kort is, maar het niet meewerken aan de beoogde sloop is met name ingegeven door de wens de bomen en beplanting te verplaatsen zonder dat er een alternatieve locatie aanwezig is. Derhalve bestaat er geen aanleiding de begunstigingstermijn te verlengen. 3.7 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De mondelinge uitspraak is gewezen door mr. H.J.H. van Meegen op 12 augustus 2008. Aldus opgemaakt door de griffier. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. J.J. van Doorn mr. H.J.H. van Meegen Afschrift verzonden op: