Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE0028

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/670801-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

285 en 287 Wetboek van Strafrecht; poging tot doodslag door aanrijding met auto; beroep op noodweer(exces) verworpen. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat hetgeen verdachte onder 1. primair is tenlastegelegd (poging tot doodslag), kan worden bewezen. De officier van justitie heeft tot vrijspraak van dit feit geconcludeerd, omdat niet is komen vast te staan met welke snelheid verdachte met de auto heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat niet van belang is met welke snelheid verdachte met de auto heeft gereden. Het gaat erom dat verdachte met het slachtoffer op de motorkap nog tenminste dertig meter heeft doorgereden en vervolgens, toen het slachtoffer van de motorkap was afgerold, over hem heen is gereden. Indien een persoon onder het enorme gewicht van een auto terechtkomt, kan dit diens dood ten gevolge hebben.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/670801-06 Uitspraakdatum: 31 juli 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: feit 1. PRIMAIR: hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn voertuig is ingereden op die [slachtoffer] en/of met zijn voertuig tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] (heen) heeft gereden, althans die [slachtoffer] heeft aangereden en/of overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; SUBSIDIAIR: hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een breuk in linker schouderblad en/of een breuk in vier lendenwervels en/of (een zenuwbeklemming bij) een wervelbreuk in de onderrug), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een personenauto aan te rijden en/of te overrijden; MEER SUBSIDIAIR: hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn voertuig is ingereden op die [slachtoffer] en/of met zijn voertuig tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] (heen) heeft gereden, althans die [slachtoffer] heeft aangereden en/of overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; UITERST SUBSIDIAIR: hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer], heeft mishandeld door met zijn voertuig in te rijden op die [slachtoffer] en/of met zijn voertuig tegen en/of over het lichaam van die [slachtoffer] (heen) te rijden, althans door het aanrijden en/of overrijden van die [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; feit 2. hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een buigijzer gepakt en/of getoond aan die [slachtoffer]. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs 3.1 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. primair en 2. tenlastegelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat: feit 1. PRIMAIR: hij op 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn voertuig is ingereden op die [slachtoffer] en met zijn voertuig over het lichaam van die [slachtoffer] heen heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; feit 2. hij op 25 juli 2006 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een buigijzer gepakt en getoond aan die [slachtoffer]. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte onder 1. primair en 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen: • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd; • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 61-64); • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina 75); • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] (dossierpagina 65-70); • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] (dossierpagina 56-60); • het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 54-55); • een schriftelijk stuk, te weten het formulier omtrent medische informatie betreffende [slachtoffer], ingevuld door geneeskundige [arts]. Het genoemde schriftelijke stuk wordt slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen. 3.3 Bewijsoverweging De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat hetgeen verdachte onder 1. primair is tenlastegelegd, kan worden bewezen. De officier van justitie heeft tot vrijspraak van dit feit geconcludeerd, omdat niet is komen vast te staan met welke snelheid verdachte met de auto heeft gereden. De rechtbank is van oordeel dat niet van belang is met welke snelheid verdachte met de auto heeft gereden. Het gaat erom dat verdachte met het slachtoffer op de motorkap nog tenminste dertig meter heeft doorgereden en vervolgens, toen het slachtoffer van de motorkap was afgerold, over hem heen is gereden. Indien een persoon onder het enorme gewicht van een auto terechtkomt, kan dit diens dood ten gevolge hebben. 4. Strafbaarheid van de feiten 4.1 Kwalificatie van de feiten Het bewezenverklaarde levert op: feit 1. primair: poging tot doodslag; feit 2.: bedreiging met zware mishandeling. 4.2 Strafbaarheid ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde feit De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het onder 1 tenlastegelegde feit niet strafbaar is, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte heeft verklaard uit zelfverdediging te hebben gehandeld omdat het slachtoffer eerst met een ijzeren voorwerp op zijn voorruit had geslagen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Om met succes een beroep op noodweer te kunnen doen moet, gelet op het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, sprake zijn van een handeling die is geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In dit geval is echter geen sprake van een noodzakelijke verdediging. De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsmiddel, te weten het met een auto inrijden op het slachtoffer, dit slachtoffer ongeveer dertig meter op de motorkap meenemen en hem daarna overrijden, niet in verhouding staat tot het aangerande rechtsbelang, te weten het stukslaan van de voorruit van de auto (of het dreigen met het stukslaan van de voorruit). Het evenwicht tussen het gekozen verdedigingsmiddel en het aangerande rechtsbelang is afwezig, zodat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit. Voorts is niet voldaan aan het subsidiariteitvereiste om een beroep op noodweer te doen slagen: verdachte heeft zichzelf in deze situatie gebracht. Hij had een andere keuze kunnen maken, bijvoorbeeld door met zijn auto weg te rijden. Van een geslaagd beroep op noodweer kan dan ook geen sprake zijn. Het feit is derhalve strafbaar. 5. Strafbaarheid van verdachte De raadsman van verdachte heeft voorts een beroep gedaan op noodweer-exces en heeft hiertoe het volgende aangevoerd: verdachte heeft het slachtoffer van tevoren niet zien aankomen en opeens werd er een gat geslagen in de voorruit van zijn auto. Hierdoor zat verdachte vol adrenaline en met een waas voor zijn ogen is hij op het slachtoffer ingereden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op hetgeen de rechtbank eerder heeft overwogen omtrent het beroep op noodweer, kan van een beroep op noodweerexces evenmin sprake zijn. De verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer niet heeft zien aankomen en dat deze opeens een gat in de voorruit sloeg, sluit niet aan op de eerdere verklaring van verdachte (dossierpagina 63) en acht de rechtbank gelet op de afstand die het slachtoffer van zijn auto naar die van verdachte moest overbruggen, ook niet geloofwaardig. Er is overigens ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sancties en van overige beslissingen De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, bij niet verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is de officier van justitie van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 6.341,85. De schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd tot een bedrag van € 6.249,85, zijnde het voornoemde bedrag zonder de kosten van rechtsbijstand. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, Unit Zaandam, uitgebrachte rapport van 30 oktober 2007 is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Op 25 juli 2006 is verdachte met een buigijzer dreigend op het slachtoffer toegelopen. Op aandringen van zijn vriendin is verdachte teruggelopen naar zijn auto, heeft daarin plaatsgenomen en heeft vervolgens zijn motor gestart. Daarna is het slachtoffer met een stalen voorwerp in zijn handen naar de auto van verdachte gelopen. Enkele ogenblikken later is verdachte met zijn auto op het slachtoffer ingereden. Het slachtoffer is op de motorkap beland. Verdachte is nog ongeveer dertig meter doorgereden terwijl het slachtoffer op de motorkap lag. Vervolgens is het slachtoffer van de motorkap gevallen en is verdachte met de auto over hem heen gereden. Het slachtoffer lag klem onder de auto en moest door de hulpdiensten worden bevrijd. Verdachte heeft een levensgevaarlijke situatie gecreëerd met de aanmerkelijke kans op fatale gevolgen voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft het overleefd maar heeft wel zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij ondervindt hiervan tot op heden lichamelijke klachten. Hierdoor kan het slachtoffer het werk dat hij voorheen deed, niet meer uitoefenen. Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte aan dat, blijkens zijn houding ter terechtzitting, hij kennelijk het laakbare van zijn handelen niet inziet. De rechtbank geeft zich rekenschap van het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en sinds het begaan van voornoemde feiten geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, aangezien de rechtbank een ernstiger feit bewezen acht dan de officier van justitie. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Gezien het tijdsverloop van bijna twee jaar, zal de rechtbank bepalen dat een groot gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Vordering benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 11.524,17 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 6.078,17) en immateriële (€ 5.446,--) schade die hij als gevolg van het onder 1. tenlastegelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit: kleding (€ 189,85), 10 dagen ziekenhuisopname tegen NNP vergoeding van € 25,-- per dag (€ 250,--), kosten fysiotherapie (€ 104,--), eigen bijdrage ziektekosten (€ 344,88), no claim (€ 510,--), uitkering (€ 4.587,44), een voorschot op smartengeld (€ 5.446,--) en kosten voor rechtsbijstand (€ 92,--). De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 895,95 eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. bewezenverklaarde feit. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: kleding (€ 189,85), kosten fysiotherapie (€ 104,--), no claim (€ 510,--) en kosten voor rechtsbijstand (€ 92,--). Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade van € 5.446,-- als voorschot billijk voor. De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 6.341,95 worden toegewezen. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in zijn vordering ontvangen. Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. bewezenverklaarde feit is toegebracht. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen met uitzondering van de kosten voor rechtsbijstand, te weten € 6.249,95. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1. primair en 2. tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. primair en 2. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4.1 vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot VIJF MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 200 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] als voorschot op de geleden schade tot een bedrag van € 6.341,95 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, rekeningnummer [nummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering. Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 6.249,95, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. A.C.M. Rutten, voorzitter, mrs. E.P.W. van de Ven en J.J. Dijk, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. L.L. de Vries en M.M.L.A. Zwiersen-Dekker, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2008.