
Jurisprudentie
BD9962
Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708709/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708709/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 maart 2007, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft het college van burgemeester en wethouders van Kampen (hierna: het college) vrijstelling verleend voor de aanleg van een recreatief fietspad als verbinding tussen de Kattewaardweg en de Ramspol op het Kampereiland te Kampen.
Uitspraak
200708709/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kampen,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/734 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Kampen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2007, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), heeft het college van burgemeester en wethouders van Kampen (hierna: het college) vrijstelling verleend voor de aanleg van een recreatief fietspad als verbinding tussen de Kattewaardweg en de Ramspol op het Kampereiland te Kampen.
Bij brief van 26 april 2007 heeft het college het tegen het besluit van 12 maart 2007 gemaakte bezwaar, met toepassing van artikel 6:15 van de Awb, doorgezonden aan de rechtbank.
Bij uitspraak van 5 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellant] tegen het besluit van 12 maart 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door P. Bos, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. [appellant] is met kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied (eerste herziening)" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Agrarische doeleinden", "Natuurgebied" en "Waterkering". De aanleg van een recreatief fietspad is in strijd met deze bestemmingen. Het college heeft om de aanleg van dat fietspad mogelijk te maken vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend.
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de, WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
De gemeenteraad kan de in de eerste volzin van dit artikellid bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.3. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de bevoegdheid om te besluiten over de verlening van vrijstelling door de raad van de gemeente Kampen (hierna: de raad) niet is gedelegeerd aan het college mist feitelijke grondslag. Bij besluit van 27 maart 2003 heeft de raad de bevoegdheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO gedelegeerd aan het college. Het college was derhalve het bevoegde orgaan om te beslissen op de vrijstelling.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het voorbereidingsbesluit van 4 oktober 2006 inmiddels is komen te vervallen en niet opnieuw een voorbereidingsbesluit is genomen, zodat de vrijstelling niet mocht worden verleend.
2.4.1. Dit betoog faalt. Ten tijde van het besluit van 12 maart 2007 was het voorbereidingsbesluit dat inwerking is getreden op 4 oktober 2006 nog van kracht, zodat ten tijde van het besluit van 12 maart 2007 voldaan was aan de in artikel 19, vierde lid, van de WRO gestelde voorwaarde voor het verlenen van de vrijstelling.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrijstelling is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe betoogt hij dat in het projectplan "Recreatief fietspad en vogelobservatiehut Kattenwaard" (hierna: het projectplan) dat dient als ruimtelijke onderbouwing geen relatie is gelegd met het huidige bestemmingsplan dan wel met het toekomstige bestemmingplan.
2.6. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In het "Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta" (hierna: het ontwikkelingsperspectief), dat onderdeel uitmaakt van het projectplan, is neergelegd dat in de IJsseldelta de routestructuren dienen te worden uitgebreid om de toegankelijkheid van het Nationaal Landschap IJsseldelta als geheel te vergroten. In het uitvoeringsprogramma van het ontwikkelingsperspectief is vermeld dat de recreatief-toeristische ontsluiting van de Kattenwaard op het Kampereiland matig is en dat die ontsluiting kan worden vergroot door het aanlegen van een fietspad tussen het fietspad Pijpenstaart en Ramspol. In het ontwikkelingsperspectief is vermeld dat provincie, gemeenten en waterschappen afspreken dat zij de inhoud van het ontwikkelingsperspectief zullen doorvertalen naar hun eigen juridische/planologische plannen. Voorts is daarin vermeld dat de afspraken ten aanzien van het ruimtelijk beleid worden opgenomen in het Streekplan en de gemeentelijke bestemmingsplannen. Hiermee is ruim voldoende gemotiveerd dat het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.7. Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daartoe betoogt hij dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang en ook niet heeft aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen om de voorziene overlast tegen te gaan. Ook betoogt hij dat het college eraan voorbij is gegaan dat er fietspaden bestaan die als alternatief kunnen dienen voor de aanleg van het fietspad.
2.7.1. Wat betreft de te verwachten overlast naar aanleiding van de aanleg van het fietsbad heeft het college in zijn reactie op de door onder meer [appellant] ingebrachte zienswijzen zich op het standpunt gesteld dat ter plaatse regelmatig zal worden gecontroleerd door de politie. Voorts is daarin vermeld dat van gemeentewege tevens een buitengewoon opsporingsambtenaar zal worden ingezet in het kader van het beheer van het fietspad en de omgeving. Ook zullen er afvalbakken worden geplaatst. Voorts is daarin vermeld dat de gebruiksintensiteit van het fietspad beperkt zal blijven tot enkele maanden in het jaar.
Het college heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep en ter zitting van de Afdeling genoegzaam gemotiveerd dat de bestaande fietspaden niet gelijkwaardig zijn met het voorziene fietspad, nu daarmee door de verhoogde ligging van dat pad ruim uitzicht wordt geboden op het agrarisch landschap, de rivier de IJssel en het natuurgebied bij de IJsselmonding.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij zijn besluit van 12 maart 2007 het belang van [appellant] niet of onvoldoende heeft meegewogen. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Roemers w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008
430.