Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9955

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707006/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Ten Boer (hierna: de raad) bij besluit van 20 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Ten Boer, herziening 2004" (hierna: het plan).


Uitspraak

200707006/1. Datum uitspraak: 13 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Ten Boer (hierna: de raad) bij besluit van 20 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Ten Boer, herziening 2004" (hierna: het plan). Tegen dit besluit heeft [appellante] (hierna: de maatschap) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 oktober 2007. Het college van gedeputeerde staten van Groningen heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar de maatschap, vertegenwoordigd door mr. G.J.R. Lutje Schipholt, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.J. van der Kooi, ambtenaar in dienst van het college, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit ene oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het college heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Landelijk gebied" met de aanduiding "agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) omdat hij dit gedeelte van het plan in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat ter plaatse geen sprake is van agrarische bedrijfsvoering, maar van gebruik als woning. De aan het perceel toegekende bestemming is niet overeenkomstig het feitelijk gebruik is en dus niet adequaat. 2.3. De maatschap stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Landelijk gebied" met de aanduiding "agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de boerderij op het perceel weliswaar wordt bewoond door, een [agrariër] in ruste, maar dat de opstallen op het perceel en de omliggende bij het perceel behorende landerijen nog steeds worden gebruikt voor agrarische doeleinden. De nieuwe planologische situatie die ontstaat door het onthouden van goedkeuring is, aldus de maatschap, dat er een burgerwoning in het agrarische gebied zal worden bestemd, terwijl de omliggende gronden een agrarische bestemming behouden. Dit is, aldus de maatschap, planologisch ongewenst en in strijd met een goede ruimtelijke ordening. 2.4. In artikel 1 aanhef en onder q, van de voorschriften behorende bij het plan is een agrarisch bedrijf gedefinieerd als een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren. Hieronder zijn tevens begrepen de bedrijfsactiviteiten ter ondersteuning van het agrarische bedrijf. 2.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat zich op het perceel een woning alsmede een loods met een oppervlakte van ongeveer 800 m2 bevinden. De woning wordt bewoond door een [agrariër] in ruste. [agrariër] is lid van de maatschap, die een agrarisch bedrijf uitoefent bestaande uit drie boerderijen en landerijen met - zoals ter zitting onweersproken is gesteld - een oppervlakte van ongeveer 100 ha (hierna: het agrarisch bedrijf). De bij het perceel behorende omliggende landerijen van ongeveer 50 ha, die in eigendom zijn van [agrariër], zijn ingebracht in de maatschap en worden nog steeds gebruikt ten behoeve van het agrarische bedrijf, namelijk voor het weiden van vee, dat bij de boerderij op het perceel [locatie] op stal staat. De gronden van [agrariër] worden tevens in aanmerking genomen bij het melkquotum van de maatschap. Uit een ongedateerde brief van de Vrom-inspectie uit 2005, kenmerk BD/2005.045130/ms, blijkt dat het voorste deel van de schuur op het perceel voor privédoeleinden wordt gebruikt en dat in het achterste deel landbouwwerktuigen van een loonbedrijf staan. De maatschap heeft aangevoerd dat het hierbij om landbouwwerktuigen gaat die worden gebruikt ten behoeve van de agrarische werkzaamheden van het agrarische bedrijf. Gelet op de omvang van de schuur en de agrarische werkzaamheden op de omliggende landerijen, acht de Afdeling het aannemelijk dat de schuur op het perceel ook wordt gebruikt ten behoeve van het agrarische bedrijf. 2.6. De Afdeling stelt voorop dat bewoning van een woning door een burger in beginsel in strijd met een agrarische bestemming moet worden geacht. In dit geval is echter sprake van bewoning door een voormalige agrariër, die na beëindiging van zijn agrarische werkzaamheden ten behoeve van de maatschap op het perceel in de buurt van zijn landerijen is blijven wonen. De bij het perceel behorende landerijen zijn niet verkocht en worden nog gebruikt ten behoeve van agrarische activiteiten van de maatschap. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bestond geen zicht op verkoop van het perceel met de omliggende landerijen. De schuur op het perceel wordt gedeeltelijk gebruikt voor activiteiten ter ondersteuning van het agrarisch bedrijf. Bovendien is het perceel geheel omsloten door agrarische gronden en agrarische bebouwing. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling het toekennen van de bestemming "Landelijk gebied" met de aanduiding "agrarisch bedrijf" aan het perceel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. 2.7. De conclusie is dat hetgeen de maatschap heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plandeel met de bestemming "Landelijk gebied" met de aanduiding "agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door niettemin om deze reden goedkeuring aan dit plandeel te onthouden heeft het college gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van de maatschap is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Landelijk gebied" met de aanduiding "agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel dient te worden vernietigd. Uit het vorenstaande volgt dat rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om alsnog goedkeuring te verlenen aan dit plandeel. 2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van de [maatschap] gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 31 juli 2007 voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Landelijk gebied" met de aanduiding "agrarisch bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats]; III. verleent goedkeuring aan dit plandeel; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de onthouding van goedkeuring voor zover die is vernietigd; V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen in de door de [maatschap] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Groningen aan de [maatschap] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat de provincie Groningen aan de [maatschap] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Kegge Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008 224.