
Jurisprudentie
BD9899
Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-08-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers271537 / HA ZA 06-2959
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers271537 / HA ZA 06-2959
Statusgepubliceerd
Indicatie
Appartementencomplex; artikel 5:130 BW. Uitvoering geven aan besluit vergadering van eigenaars door VvE is niet in strijd met redeljkheid en billijkheid en levert geen misbruik van bevoegdheid op.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 271537 / HA ZA 06-2959
Uitspraak: 16 juli 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
De vereniging VERENIGING VAN EIGENAARS APPARTEMENTENCOMPLEX VAN RUISDAELSTATE TE ROTTERDAM-KRALINGEN,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. J.C. Moree,
advocaat mr. M.C. Leenhouts te Zoetermeer,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur en advocaat mr. E.G. Snoek .
Partijen worden hierna aangeduid als "de VVE" respectievelijk "[gedaagden]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 20 oktober 2006 en de door de VVE overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 14 februari 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van mr. Snoek van 4 december 2007, met bijlage;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 19 december 2007;
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [gedaagden] zijn sinds 1997 rechthebbende tot het appartementsrecht, rechtgevend op het uitsluitend gebruik van de woning met dakopbouw, alsmede de berging op de begane grond van het in de splitsing betrokken gebouw, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] (hierna: het appartement).
2.2 Het dak van het appartementencomplex bestaat uit een gemeenschappelijk gedeelte en diverse privé-gedeelten. Een gedeelte van het dak van het appartementencomplex, behorend tot het privé-gedeelte van [gedaagden], is bestemd tot dakterras.
2.3 Op het dak hebben [gedaagden] in de zomer van 2005 een tuinhuisje geplaatst dat 2 meter hoog, 2 meter breed en 2 meter diep is (hierna: het tuinhuisje). Het tuinhuisje bevindt zich deels op het gemeenschappelijke deel van het dak en deels op het privé-gedeelte van [gedaagden]. Op de plaats waar het tuinhuisje zich bevindt is de balustrade die de afscheiding vormt tussen het privé-gedeelte en het gemeenschappelijk gedeelte van het dak, verwijderd.
2.4 In een brief d.d. 10 augustus 2005 van [gedaagden] aan de VVE staat – voor zover relevant – het volgende:
“Bij dezen vragen wij de VvE toestemming voor het vervangen van het bestaande tuinhuisje op het dak van de van Ruisdaelstate door een nieuw en iets groter exemplaar.
Voor uw informatie, het oude tuinhuisje mat 2 x 1 x 1,75m (bxdxh), de nieuwe versie meet 2x2x2m. Doordat het op een houten frame moet staan i.v.m. de bescherming van de dakbedekking lijkt het visueel waarschijnlijk iets hoger. Het huisje zal vanaf de [straat] niet zichtbaar zijn en vanaf de beide zijstraten min of meer, afhankelijk waar je gaat staan. Onze directe buren, die als enige uitzicht op ons terras hebben, (…) hebben geen bezwaar tegen het nieuwe bouwwerkje.”
Het tuinhuisje was op 10 augustus 2005 reeds geplaatst.
2.5 Tijdens een algemene ledenvergadering op 6 februari 2006 heeft de VVE met meerderheid van stemmen besloten geen toestemming te verlenen voor het plaatsen c.q. het geplaatst houden van het tuinhuisje op het gemeenschappelijk gedeelte van het dak (verder: het besluit).
2.6 In de in de akte van splitsing opgenomen regeling omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken (hierna: de regeling) staat -voor zover van belang- het volgende:
“Artikel 4
Een eigenaar of gebruiker heeft het genot van de gemeenschappelijke gedeelten en/of de gemeenschappelijke zaken, volgens de bestemming daarvan. Hij moet daarbij in acht nemen het reglement, het huishoudelijk reglement (…)”
“Artikel 5 lid 5
Verblijf op de dakvlaktes buiten de terrassen anders dan voor werkzaamheden aan het gebouw is verboden”.
“Artikel 6 lid 1
Iedere op-, aan- of onderbouw zonder toestemming van de vergadering is verboden”.
“Artikel 7
De eigenaars of gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen veranderingen in het gebouw aanbrengen waardoor de hechtheid ervan in gevaar zou worden gebracht of waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie ervan gewijzigd zou worden.”
2.7 In het huishoudelijk reglement van de VVE is de volgende bepaling opgenomen:
“II. De Gemeenschappelijke Gedeelten
(…)
3. Ten aanzien van de gemeenschappelijke gedeelten is het niet toegestaan:
(…)
(g) op het dak te lopen of daarop voorwerpen te plaatsen of te doen plaatsen zonder toestemming van de administrateur”
2.8 Het tuinhuisje is tot op heden niet verwijderd ondanks verzoeken en sommaties daartoe.
3 De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis:
I het tuinhuisje van het gemeenschappelijke dak te verwijderen en verwijderd te houden en de balustradepanelen terug te plaatsen en teruggeplaatst te houden;
II aan de VVE te betalen een dwangsom van € 500,-, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, per dag voor iedere dag, gedeelte van de dag daaronder begrepen, dat gedaagden in gebreke blijven met het gevorderde onder I;
III in de kosten van de procedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft de VVE aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Door plaatsing van het tuinhuisje en het verwijderen van balustradepanelen zonder voorafgaande toestemming van de VVE en het vervolgens negeren van verzoeken en sommaties tot verwijdering c.q. terugplaatsing hebben [gedaagden] meerdere bepalingen van de akte van splitsing en het huishoudelijk reglement overtreden, te weten de artikelen 4, 5 lid 5 en 6 lid 1 en 7 van de regeling en artikel 3 sub g van het huishoudelijk reglement.
3.2 De VVE is gehouden uitvoering te geven aan besluiten van het hoogste orgaan van de VVE, de vergadering van eigenaars. [gedaagden] hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid het besluit aan te tasten via de weg van artikel 5:130 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) terwijl de termijn waarbinnen een verzoek tot vernietiging aan de kantonrechter moet worden gedaan ruimschoots is verlopen.
3.3 Het tuinhuisje staat op de bliksembeveiligingsinstallatie, hetgeen direct brandgevaar voor het hele gebouw oplevert.
3.4 Er is niet slechts voor het gemeenschappelijke dak doch in zijn algemeenheid vrees voor precedentwerking. Wanneer aan één eigenaar wordt toegestaan zijn privé-gedeelte uit te breiden ten koste van de gemeenschappelijke gedeelten is het hek van de dam en zou een effectief en consistent beheer van het appartementencomplex onmogelijk worden gemaakt.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van de VVE in de kosten van de procedure, waaronder begrepen het salaris van de procureur van gedaagden, met bepaling dat de wettelijke rente over de aldus te bepalen proceskosten door de VVE is verschuldigd aan [gedaagden] vanaf 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten.
[gedaagden] hebben daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Het in rechte vorderen van het verwijderen van het tuinhuisje, waarmee uitvoering wordt gegeven aan het besluit, levert strijd op met het redelijkheids- en billijkheidsvereiste van artikel 2:8 BW. Het jarenlang gedogen van een tuinhuisje op het gemeenschappelijke dak, het ontbreken van precedentwerking, het feit dat het tuinhuisje geen overlast veroorzaakt en het feit dat het tuinhuisje niet het dagelijks beheer van het complex belemmert, brengen dat met zich mee.
4.2 Voorts leidt het uitvoeren van het besluit tot misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW.
4.3 Het feit dat [gedaagden] geen verzoek tot vernietiging van het besluit op grond van artikel 5:130 jo 2:15 BW hebben ingediend bij de kantonrechter, staat er niet aan in de weg dat [gedaagden] in rechte kunnen opkomen tegen de uitvoering van dat besluit.
4.4 [gedaagden] hebben zeer redelijke belangen bij het geplaatst houden van het tuinhuisje. De belangen van de VVE zijn daaraan ondergeschikt. Daartoe is het volgende van belang:
- Op de plaats van het tuinhuisje heeft altijd een tuinhuisje gestaan. Het oude tuinhuisje is slechts vervangen door een nieuw exemplaar. De VVE heeft de situatie met het tuinhuisje tot aan augustus 2005 altijd gedoogd.
- De vrees voor precedentwerking van de VVE is onterecht omdat de bewoners van de overige twee dakappartementen niet zullen overgaan tot plaatsing van een dergelijk tuinhuis. De stelling van de VVE dat het toestaan aan één eigenaar om twee vierkante meter van de gemeenschappelijke ruimte te gebruiken, zal leiden tot het onmogelijk worden van een effectief en consistent beheer van het appartementencomplex, is onrealistisch.
- Het tuinhuisje belemmert niet het dagelijks beheer of reparaties van het dak. Het tuinhuisje kan worden verplaatst zodat reparaties kunnen plaatsvinden. Wat betreft de blikseminstallatie geldt dat deze hoe dan ook moet worden vervangen en dat deze dan eenvoudig achter het tuinhuisje langs kan worden gelegd.
- Het tuinhuisje levert in het geheel geen overlast op voor omwonenden en andere bewoners van het appartementencomplex omdat het zowel vanaf de weg als voor de buren en andere bewoners (nagenoeg) niet zichtbaar is.
- [gedaagden] hebben zich altijd als goed eigenaar gedragen en hebben zich bereid verklaard vast te leggen dat het tuinhuisje bij een eventuele verkoop wordt verwijderd. Voorts zijn zij bereid de VVE een vergoeding voor het gebruik van het dak te betalen en op voorhand aansprakelijkheid te aanvaarden voor eventuele schade aan het dak als gevolg van het plaatsen van het tuinhuisje.
5 De beoordeling
5.1 De VVE heeft met haar vordering tot doel uitvoering te geven aan het besluit. Vast staat dat het besluit op rechtsgeldige wijze tot stand is gekomen. Tevens staat vast dat [gedaagden] ervan hebben afgezien binnen een maand nadat zij kennis hadden genomen van het besluit bij de kantonrechter vernietiging te vorderen van het besluit op grond van artikel 5:130 BW. Nu de termijn ex artikel 5:130 BW is verstreken heeft dit tot gevolg dat het besluit niet meer vernietigd kan worden en jegens [gedaagden] bindend is. Ter comparitie hebben [gedaagden] op dit punt verklaard dat zij, nadat het besluit was genomen, juridisch advies hadden ingewonnen en dat werd geadviseerd niet naar de kantonrechter te gaan maar om even af te wachten. De omstandigheid dat op basis van dat advies besloten is af te wachten en geen vernietiging van het besluit te vorderen bij de kantonrechter komt voor rekening en risico van [gedaagden].
5.2 De wet kent een specifieke regeling om genomen besluiten als het onderhavige besluit aan te tasten, welke regeling is neergelegd in artikel 5:130 BW. In beginsel kan de rechter een dergelijke specifieke wettelijke regeling niet opzij zetten met de honorering van een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Daarbij moet worden opgemerkt dat de termijn van een maand waarbinnen ingevolge artikel 5:130 lid 2 BW een verzoek tot vernietiging moet worden gedaan, is opgenomen teneinde te bereiken dat voor de eigenaars zo spoedig mogelijk zekerheid bestaat over de geldigheid van een besluit van de vereniging van eigenaars. De wettelijke regeling strekt derhalve (mede) tot bescherming van de belangen van de gezamenlijke appartementseigenaren.
5.3 Voor zover het door [gedaagden] gevoerde verweren tot strekking hebben dat bij wijze van verweer (alsnog) een beroep wordt gedaan op vernietiging, zal de rechtbank deze gelet op het bovenstaande dan ook passeren.
5.4 Voor zover is bedoeld aan te voeren dat niet het besluit, maar de uitvoering daarvan in strijd is met de redelijkheid en billijkheid wordt het volgende overwogen. De VVE heeft mede grond van artikel 5: 126 lid 3 tot taak toe te zien op de naleving door de appartementseigenaars van de verplichtingen die hun door de wet of de vigerende reglementen zijn opgelegd. De VVE kan te dien einde in rechte tegen de betreffende appartementseigenaar optreden. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de VVE jegens [gedaagden] handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid dan wel misbruik van bevoegdheid maakt door het uitvoeren van het besluit, te weten het entameren van de onderhavige procedure.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering terzake de verwijdering van het tuinhuisje van het gemeenschappelijke dak en terugplaatsing van de balustradepanelen voor toewijzing gereed ligt. De gevorderde dwangsom van € 500,- per dag voor het geval niet aan de voornoemde vordering wordt voldaan zal worden gematigd tot een bedrag van € 100,- per dag dat [gedaagden] in gebreke blijven het tuinhuisje te verwijderen en verwijderd te houden van het gemeenschappelijke dak en de balustradepanelen terug te plaatsen en teruggeplaatst te houden. Het bedrag aan te verbeuren dwangsommen zal worden gemaximeerd tot € 10.000,-.
5.6 [gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagden] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis om het tuinhuisje van het gemeenschappelijke gedeelte van het dak te verwijderen en verwijderd te houden alsmede om de balustradepanelen terug te plaatsen en teruggeplaatst te houden;
bepaalt dat [gedaagden] aan de VVE vanaf 14 dagen na betekening van het onderhavige vonnis een dwangsom verbeuren voor iedere dag - een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen - dat zij nalaten aan de veroordeling gevolg te geven, ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 10.000,- in totaal;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de VVE bepaald op € 248,- aan vast recht, op € 91,39 aan verschotten en op € 768,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens.
Uitgesproken in het openbaar.
1963/344