Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9871

Datum uitspraak2008-06-17
Datum gepubliceerd2008-08-13
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers200.004.629
Statusgepubliceerd


Indicatie

WJZ, gesloten jeugdzorg, ontbreken van instemmingsverklaring gedragsdeskundige in eerste aanleg.


Uitspraak

17 juni 2008 Familiekamer Zaaknummer 200.004.629 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Beschikking in de zaak van: [verzoekster], thans verblijvende in de gesloten accommodatie voor jeugdzorg Het Poortje locatie de Waterpoort, te Groningen, verzoekster, verder te noemen “[verzoekster]”, procureur mr. E.H.J.M. Vroemen, tegen stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, gevestigd te Arnhem, verweerster, verder te noemen “de stichting”. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 16 januari 2008, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 164770 / JE RK 08-15001 en 164936 / JE RK 08-15020. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 april 2008, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking, inhoudende het verlenen van een machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor (crisis) gesloten jeugdzorg, overeenkomstig het indicatiebesluit van 28 december 2007, ingaande 25 januari 2008 tot uiterlijk 21 december 2008, te vernietigen dan wel opnieuw beschikkende de maatregel onmiddellijk te beëindigen, daar waar niet (meer) is gebleken van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken én niet is voldaan aan de vereisten die door de Wet op de Jeugdzorg aan een plaatsing in een voorziening voor gesloten jeugdzorg gesteld zijn. 2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 mei 2008, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. 2.3 Het hof heeft op 21 mei 2008 het bureau rechtsbijstandvoorziening ambtshalve last tot toevoeging van een raadsman aan [verzoekster] gegeven. 2.4 De mondelinge behandeling heeft op 29 mei 2008 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar procureur. Namens de stichting zijn verschenen [...], gezinsvoogd, en [...], teamleider, en namens de Raad voor de Kinderbescherming te Arnhem, verder te noemen “de raad” is -hoewel behoorlijk opgeroepen- niemand verschenen. Tevens zijn verschenen [de moeder], verder te noemen “de moeder”, en [de vader], verder te noemen “de vader”. 2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van 22 mei 2008 van de procureur van [verzoekster] met als bijlage het indicatiebesluit van 28 december 2007, een brief van 23 mei 2008 van de stichting met bijlagen en een brief van 27 mei 2008 van de stichting met één bijlage. Desgevraagd heeft mr. Vroemen tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van die producties, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van die producties. Het hof slaat daarom ook acht op die producties. 3 De vaststaande feiten 3.1 [verzoekster] is op [geboortedatum] 1991 geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. Dit huwelijk is in 2002 door echtscheiding ontbonden. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoekster]. 3.2 Bij beschikking van 7 december 2005 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem, op verzoek van de raad, [verzoekster] onder toezicht gesteld van de stichting. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd laatstelijk bij beschikking van 20 december 2007 voor de duur van één jaar met ingang van 21 december 2007, tot uiterlijk 21 december 2008. 3.3 De stichting heeft op 28 december 2007 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”). 3.4 Bij beschikking van 17 oktober 2007 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot plaatsing van [verzoekster] in een GGZ-instelling tot 7 december 2007. Deze machtiging is nadien verlengd, laatstelijk bij beschikking van 20 december 2007 met ingang van 21 december 2007 tot uiterlijk 21 december 2008. [verzoekster] heeft op grond van deze machtiging van 26 september 2007 tot 4 januari 2008 verbleven in het Orthopsychiatrisch Centrum Inzicht te Nijmegen. 3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 28 december 2007, heeft de stichting de kinderrechter verzocht spoedmachtiging te verlenen om [verzoekster] te plaatsen in een justitiële jeugdinrichting, verder te noemen “JJI“ voor de duur van de ondertoezichtstelling. 3.6 Bij -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 2 januari 2008 heeft de kinderrechter een voorlopige machtiging verleend tot plaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg met ingang van 28 december 2007, voor de duur van vier weken, bepaald dat de stichting, [verzoekster] en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord ter terechtzitting van 9 januari 2008 en de overige beslissingen aangehouden. 3.7 Ter overbrugging van de periode tot aan de plaatsing in gesloten jeugdzorg heeft de kinderrechter op verzoek van de stichting bij beschikking van 4 januari 2008 machtiging verleend tot plaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor kamerplaatsing en aansluitend in een voorziening voor crisisopvang, met ingang van 4 januari 2008 voor de duur van vier weken, bepaald dat de stichting [verzoekster] en de overige belanghebbenden worden gehoord ter terechtzitting van 9 januari 2008 en de overige beslissing aangehouden. 3.8 Bij de bestreden beschikking van 16 januari 2008 heeft de kinderrechter de stichting machtiging verleend tot plaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor (crisis) gesloten jeugdzorg, overeenkomstig het indicatiebesluit van 28 december 2007, ingaande 25 januari 2008 tot uiterlijk 21 december 2008. 3.9 [verzoekster] was van 4 januari 2008 tot en met 13 januari 2008 geplaatst in een gastgezin. Met ingang van 14 januari 2008 is [verzoekster] geplaatst in locatie De Waterpoort van de accommodatie voor gesloten jeugdzorg, Het Poortje in Groningen. 4 De motivering van de beslissing 4.1 Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep. 4.2 Met ingang van 1 januari 2008 is in werking getreden de Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (Staatsblad 2007, nrs. 578 en 579). Nu [verzoekster] als gevolg van deze wetswijziging sinds 1 januari 2008 op grond van artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg, juncto artikel 1, sub e, van de Regeling aanwijzing accommodaties voor gesloten jeugdzorg (Besluit van de Minister voor Jeugd en Gezin en de Minister van Justitie van 19 december 2007, Staatscourant 21 december 2007, nr. 248, p. 248), in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg Het Poortje verblijft, zal het hof het hoger beroep op de grondslag van (het nieuwe) artikel 29b WJZ beoordelen. 4.3 ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ kan een machtiging worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. 4.4 Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. 4.5 Het hof stelt vast dat bij het door de kinderrechter in eerste aanleg toegewezen verzoek van de stichting geen verklaring van de stichting gevoegd was met daarbij de instemming van een gedragswetenschapper zoals bedoeld in artikel 29b lid 4 en 5 WJZ. Dit had naar het oordeel van het hof moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van de stichting in haar verzoek. Het hof zal hierna ingaan op de vraag of en in hoeverre dit in hoger beroep consequenties heeft. 4.6 Bij brief van 23 mei 2008 heeft de stichting de instemmingverklaring van de gedragsdeskundige overgelegd en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de door de gedragsdeskundige ondertekende verklaring. De gedragsdeskundige is van mening dat voor [verzoekster] gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. 4.7 Het hof dient voorts te beoordelen of bij [verzoekster] sprake was en is van problematiek in de zin van artikel 29b lid 3 WJZ. 4.8 In het eindverslag over de opname van [verzoekster] in het centrum voor orthopsychiatrie, Inzicht, van 29 januari 2008 beschrijft klinisch psycholoog [...] [verzoekster] als een jonge meid die innerlijk veel spanning ervaart en veel moeite heeft structuur in haar dag en week aan te brengen. Ze is veel bezig met computeren en school lukt maar niet, zij is van het VWO uiteindelijk naar het VMBO gegaan. In het gezin van herkomst heeft [verzoekster] een belangrijke rol waarbij haar automutilatie en sporadisch suïcidaliteit wordt ingezet om hulp dan wel haar zin te krijgen. Het afwenden van innerlijke belevingen/chaos gaat middels eetbuien, inactiviteit en automutilatie. [verzoekster] is op 26 september 2007 opgenomen in de kliniek. De eerste periode was er veel progressie en hield [verzoekster] zich aan de gemaakte afspraken. Na deze eerste periode ging [verzoekster] steeds meer haar eigen plan trekken, werkte niet aan haar behandeldoelen en hield zich niet aan de gemaakte afspraken. Ondanks een time-out, een goed gesprek over een nieuwe start en afspraken omtrent de behandelwensen van [verzoekster], de voogd en de moeder, besloot [verzoekster] zich niet aan de afspraken te houden. In de laatste week heeft [verzoekster] aangegeven dat zij niet in het centrum in behandeling wil zijn omdat het centrum niet mee wil gaan in hoe [verzoekster] de behandeling wil. In de visie van het centrum moeten eerst bepaalde zaken, zoals school, dag- en nachtritme, stabiel zijn. [verzoekster] lijkt zich hiertegen af te zetten. Structuur kan [verzoekster] en het gezin van herkomst wat rust geven. Het is [verzoekster] niet gelukt om zelf de voor haar noodzakelijke structuur op te pakken en de verantwoording te nemen. In de aanvulling op het GGZ-behandelplan van 28 december 2007 geeft de coach van [verzoekster], [...], aan dat het [verzoekster] kan helpen om een pas op de plaats te maken in een gesloten setting (JJI) waar er door de opgelegde structuur misschien meer rust kan komen en [verzoekster] haar leven op de rails kan zetten, om daarna verdere doelen na te streven. Gezien de combinatie van orthopedagogische en psychiatrische problemen bij [verzoekster] volgt de coach het advies van de stichting tot behandeling van [verzoekster] in OGH te Zetten. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende gebleken is dat ten tijde van de indiening van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in voorziening voor gesloten jeugdzorg bij [verzoekster] sprake was van problematiek in de zin van artikel 29b WJZ. 4.9 In de bij de brief van 23 mei 2008 overgelegde behandelrapportage meldt Het Poortje dat er bij [verzoekster] sprake is van belangrijke individuele risicofactoren, zoals haar kwetsbare probleembesef, motivatie en hulpvraag. De achtergronden van [verzoekster]’s gedrag liggen onder andere in het feit dat zij is opgegroeid in een instabiele opvoedingssituatie en zij getuige is geweest van mishandelingen. Daardoor heeft [verzoekster] zich, met name op sociaal-emotioneel gebied, onvoldoende kunnen ontwikkelen. Daarnaast speelt de psychiatrische problematiek van [verzoekster] een grote rol. Volgens het tijdspad van Het Poortje is [verzoekster] ook na haar achtiende jaar langdurig aangewezen op psychiatrische hulpverlening. Als gewenste duur voor gesloten plaatsing wordt twee maanden vermeld. 4.10 In het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling heeft de stichting verklaard dat het beter gaat met [verzoekster] sinds zij in Het Poortje verblijft. [verzoekster] ontwikkelt zich positief. Zij werkt mee aan haar behandeling en de stichting is op zoek naar een plaats in een open setting. [verzoekster] gaat eenmaal in de veertien dagen in het weekend naar haar moeder. Het is de bedoeling dat [verzoekster] wordt opgenomen in Altrecht, een open orthopsychiatrische instelling voor jong-volwassenen. De intake voor Altrecht is medio mei 2008 gestart en zal ongeveer zes weken zal duren. De behandeling van [verzoekster] in Altrecht kan eind juni 2008 starten. Voor deze behandeling is [verzoekster] gemotiveerd en daarin wordt zij gesteund door de ouders. Met de stichting is het hof echter van oordeel dat -zolang [verzoekster] nog niet is geplaatst in Atrecht- voortzetting van de machtiging tot gesloten plaatsing noodzakelijk is, gelet op aard van de problematiek van [verzoekster], er pas sinds kort sprake is van een positieve ontwikkeling bij [verzoekster], zij eerst recent meewerkt aan de hulpverlening, [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling verklaarde dat tot zes weken voor de mondelinge behandeling bij het hof nog sprake is geweest van automutilatie en dat [verzoekster] zich al eerder aan de hulpverlening heeft onttrokken. 4.11 Echter anders dan de stichting, die bekrachtiging verzoekt van de bestreden beschikking waarbij de machtiging tot gesloten plaatsing is verlengd tot 21 december 2008, is het hof van oordeel dat die machtiging dient te eindigen nadat [verzoekster] gedurende ongeveer vier weken in Altrecht zal zijn geplaatst. In die periode kan de hulpverlening/behandeling van [verzoekster] worden gestart. Ná die periode is er geen reden om die machtiging te laten voortduren, nu deze niet bestemd is om te dienen als stok achter de deur, zoals de stichting heeft aangegeven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen tot 31 juli 2008 en de machtiging tot plaatsing van [verzoekster] in een voorziening voor gesloten jeugdzorg met ingang van 31 juli 2008 beëindigen. 4.12 Nu gelet op de stukken en hetgeen hiervoor is overwogen thans aan de vereisten van artikel 29b leden 3, 4 en 5 WJZ is voldaan en het hof het niet in het belang acht van [verzoekster] dat haar behandeling wordt stopgezet, ziet het hof op grond van het zwaarwegende belang van [verzoekster], ondanks hetgeen hiervoor onder 4.5 is overwogen, aanleiding de bestreden beschikking te bekrachtigen onder verbetering en aanvulling van gronden. 4.13 Dat de kinderrechter in de bestreden beschikking niet heeft overwogen dat aan de vereisten van de WJZ is voldaan doet aan het oordeel van het hof niet af. 4.14 De beschikking is ingevolge artikel 29h lid 1 WJZ uitvoerbaar bij voorraad. 5 De beslissing Het hof, beschikkende in hoger beroep: bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 16 januari 2008 tot 31 juli 2008; beëindigt de uithuisplaatsing van [verzoekster] met ingang van 31 juli 2008; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beschikking is gegeven door mrs. Cools-Weebers, Rijken en Mens, bijgestaan door Van den Bosch als griffier, en is op 17 juni 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.