
Jurisprudentie
BD9859
Datum uitspraak2008-07-28
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3661 AW-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3661 AW-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing voorlopige voorziening. Geen spoedeisend belang bestuursorgaan. Betrokkene heeft groot belang bij hervatting van zijn dienstverband.
Uitspraak
08/3661 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Utrecht (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 mei 2008, 07/2856 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
en
verzoeker
Datum uitspraak: 28 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2008. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.U.C.I. Duran en mr. D.E. Blonk, beiden werkzaam bij de politieregio Utrecht. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan betrokkene, die een lange staat van dienst had als politieambtenaar, het laatst in de rang van brigadier van politie bij de politieregio Utrecht, is bij besluit van 27 maart 2007 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Na bezwaar is die straf gehandhaafd bij besluit van 3 september 2007 (hierna: bestreden besluit).
1.2. Verzoeker verwijt betrokkene dat hij op 30 augustus 2006 diefstal heeft gepleegd bij de hengelsportwinkel [naam winkel] in [vestigingsplaats]. Meer in het bijzonder heeft betrokkene, aldus verzoeker, getracht die winkel te verlaten zonder diverse artikelen met een totaalwaarde van ongeveer € 200,- te betalen. Verder zou betrokkene zich ten overstaan van de medewerker van de winkel die hem aansprak nadat het alarm van een detectiepoortje afging, niet coöperatief hebben opgesteld. Ook heeft betrokkene zich daarbij bekendgemaakt als politieambtenaar.
1.3. Bij arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem van 22 mei 2007 is betrokkene vrijgesproken van de hem ten laste gelegde diefstal.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank betrokkenes beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verzoeker opgedragen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Voorts heeft de rechtbank beslissingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht.
De rechtbank was van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
3. Verzoeker is van mening dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Hij kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
3.1. Verzoeker heeft daartoe in zijn verzoekschrift onder meer het volgende aangevoerd (waarbij onder “appellant” moet worden verstaan: verzoeker):
“Met de rechtbank is appellant van oordeel dat de vraag of er sprake is van strafrechtelijk opzet, danwel of (betrokkene) de artikelen bewust niet heeft afgerekend, met elkaar kan worden vergeleken. De hamvraag in beide procedures is of op basis van de deugdelijk vastgestelde feiten en omstandigheden de overtuiging kan worden verkregen dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan de verweten gedragingen. Appellant stelt vast dat het Hof (in de strafprocedure) die overtuiging niet heeft gekregen, waarbij zij met name refereert aan de videobeelden en de uitlatingen van betrokkene tegenover het winkelpersoneel en een van de verbalisanten na zijn aanhouding. De overige feiten en omstandigheden die in het dossier tot uitdrukking komen blijven door het Hof onderbelicht, welke feiten en omstandigheden appellant nu juist wél relevant heeft gevonden voor de verkrijging van zijn eigen overtuiging van plichtsverzuim. Appellant heeft in het bestreden ontslagbesluit gemotiveerd waarom hij, anders dan het Hof, wél de overtuiging heeft gekregen dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan het verweten plichtsverzuim. Appellant heeft bij zijn oordeelsvorming aan andere feiten en omstandigheden doorslaggevende betekenis toegekend dan het Hof in haar arrest. Zo zijn in het bestreden ontslagbesluit door appellant de videobeelden nagenoeg volledig buiten beschouwing gelaten. Aan de uitlatingen van betrokkene is daarnaast door appellant een andere betekenis toegekend dan door het Hof, hetgeen volgens de rechtbank ook mogelijk is.”
3.2. Ter zitting is van de kant van verzoeker gesteld dat de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van het gerechtshof, daar waar het gaat over de videobeelden van de gedragingen van betrokkene. De rechtbank heeft echter, zo is betoogd, ten onrechte niet zelf de videobeelden bekeken. De voorzieningenrechter is verzocht, alvorens uitspraak te doen, zelf die beelden te bekijken.
3.3. Ten aanzien van zijn (spoedeisend) belang bij schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak heeft verzoeker aangevoerd dat hij ter uitvoering daarvan genoodzaakt is een nieuw besluit op bezwaar te nemen dat inhoudt dat het dienstverband met betrokkene moet worden hersteld. Verzoeker acht dit ontoelaatbaar omdat betrokkene, gelet op de verweten gedragingen, niet handhaafbaar is in zijn functie.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4.3. Gelet op het feit dat uitvoering van de aangevallen uitspraak impliceert dat het dienstverband met betrokkene moet worden hersteld, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door verzoeker is aangevoerd een voldoende spoedeisend belang gelegen. De voorzieningenrechter zal antwoord moeten geven op de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De beantwoording van die vraag vergt een onderzoek en een afweging die pas in de bodemprocedure ten volle zullen kunnen plaatsvinden. In het kader van het onderhavige verzoek komt de voorzieningenrechter tot de volgende afweging.
4.4. Hij stelt vast dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd. Hij ziet niet, anders dan verzoeker heeft gesteld, dat de rechtbank zich heeft gebaseerd op de videobeelden. De rechtbank heeft (slechts) overwogen dat verzoeker niet de stellingname van betrokkene heeft weersproken dat uit de videobeelden niet blijkt van heimelijk gedrag van hem. Daaraan heeft de rechtbank toegevoegd dat verzoeker de beeldopnamen niet aan de rechtbank heeft overgelegd. Verzoeker heeft die opnamen ook in hoger beroep (nog) niet overgelegd en heeft eerst ter zitting het aanbod daarvan gedaan.
4.5. Nu verzoeker blijkens het onder 3.1 gestelde bij de besluitvorming de videobeelden kennelijk nagenoeg volledig buiten beschouwing heeft gelaten, ziet de voorzieningenrechter, gegeven ook de proceshouding van verzoeker met betrekking tot die beelden, geen aanleiding op het aanbod van verzoeker in te gaan.
4.6. De voorzieningenrechter kan verzoeker volgen dat in enkele van de door hem genoemde verklaringen die in het onderzoek zijn afgelegd en in enkele door hem genoemde bijzondere feiten en omstandigheden (het gebruik van het plastic tasje en het hoge bedrag van de niet afgerekende goederen) aanwijzingen gevonden kunnen worden voor het betrokkene verweten plichtsverzuim. Hij kan niet uitsluiten dat de Raad in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat het door verzoeker ingenomen standpunt over het begaan van dat plichtsverzuim juist is. Omdat de rechtbank, zoals eerder het gerechtshof in zijn arrest, een niet geheel onbegrijpelijke betekenis hecht aan de uitlatingen van betrokkene die erop duiden dat hij niet bewust goederen heeft willen wegnemen, kan de voorzieningenrechter echter niet tot de conclusie komen dat er een zodanige mate van waarschijnlijkheid is dat de door verzoeker aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, dat er grond is voor het treffen van een voorziening.
4.7. Gezien dit voorlopig oordeel over de bodemzaak en gelet op de omstandigheid dat betrokkene groot belang heeft bij hervatting van zijn dienstverband, ziet de voorzieningenrechter bij afweging van belangen aanleiding de gevraagde voorziening af te wijzen.
5. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verzoeker met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, begroot op € 322,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,-, te betalen door de politieregio Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
JvS