Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9847

Datum uitspraak2008-07-07
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2428 AW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster ontvangt een werkloosheidsuitkering en daarmee vervalt het spoedeisende financiële belang.


Uitspraak

08/2428 AW-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van: [Naam verzoekster], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoekster), in verband met het hoger beroep van: verzoekster tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2008, 07/5028 en 08/432 (hierna: aangevallen uitspraak) in het geding tussen: verzoekster en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: college) Datum uitspraak: 7 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Verzoekster heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2008, waar verzoekster in persoon is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.Th.M. van Doesum, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Verzoekster was sinds 1 augustus 2000 werkzaam als [naam functie] bij de afdeling [naam afdeling] van het Gemeentevervoerbedrijf (hierna: GVB) van de gemeente Amsterdam, aanvankelijk in tijdelijke dienst en met ingang van 1 februari 2002 in vaste dienst. Bij brief van 6 juli 2005 is aan verzoekster bericht dat haar functie, in verband met de reorganisatie van de afdeling [naam afdeling], per direct werd opgeheven. Verzoekster is niet in de nieuwe functie [naam nieuwe functie] geplaatst, omdat die functie volgens het college wezenlijk verschilde van de door verzoekster vervulde functie [naam functie]. Na een sollicitatie is verzoekster afgewezen voor de functie [naam nieuwe functie]. Met ingang van 6 oktober 2005 is aan verzoekster wegens overtolligheid de RAP-status toegekend. 1.2. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de opheffing van haar functie, de afwijzing van haar sollicitatie en het toekennen van de RAP-status. Deze bezwaren zijn door het college ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen meerdere handelingen en beslissingen en het college heeft naar aanleiding daarvan diverse besluiten op bezwaar genomen. Bij besluit van 15 augustus 2006 is verzoekster ontslag verleend wegens ongeschiktheid ‘anders dan’. Het college heeft het bezwaar van verzoekster tegen dat ontslagbesluit bij besluit van 5 april 2007 gegrond verklaard en dat ontslagbesluit ingetrokken. 1.3. Vervolgens is aan verzoekster bij besluit van 2 mei 2007 met ingang van 1 januari 2007 ontslag verleend wegens opheffing van haar betrekking als gevolg van de privatisering van het GVB per 1 januari 2007. 1.4. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 27 juli 2007, 06/1352, 06/4188 en 07/1837, beslist op de beroepen van verzoekster tegen de onder 1.2 bedoelde beslissingen op bezwaar. Verzoekster heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld, dat bij deze Raad is geregistreerd onder nummer 07/5271 AW. 1.5. Bij besluit op bezwaar van 21 november 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoekster tegen het ontslagbesluit van 2 mei 2007 gegrond verklaard op het punt van de ontslagdatum en de ontslagdatum gewijzigd in 1 augustus 2007. Tevens is een verkorting van de bemiddelingstermijn herroepen en de RAP-status voorwaardelijk verlengd tot 10 november 2008. 1.6. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 1.7. Nadien heeft de kantonrechter te Amsterdam bij beschikking van 28 maart 2008, EA-111/08, voorwaardelijk, voor het geval een arbeidsovereenkomst tussen de GVB Exploitatie BV (hierna: BV) en verzoekster bestaat, beslist dat deze arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 15 april 2008; dat aan verzoekster een vergoeding wordt toegekend ten laste van de BV van € 5.000,- bruto ter zake van te derven inkomsten en dat de BV wordt veroordeeld tot betaling op een door verzoekster aan te geven fiscaal correcte wijze. Daarbij heeft de kantonrechter bepaald dat het vorenstaande niet geldt als de BV het verzoek uiterlijk op 14 april 2008 intrekt. 1.8. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft verzoekster bij besluit van 8 mei 2008 met ingang van 15 april 2008 een werkloosheidsuitkering toegekend. 2. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. 2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar spoedeisend belang gesteld dat uitvoering van het bestreden besluit haar onherstelbare financiële schade toebrengt, omdat de BV haar - vanaf de in geding zijnde ontslagdatum 1 augustus 2007 - tot 1 januari 2008 voorschotten heeft betaald en dat zij sindsdien geen inkomsten meer heeft. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht een lening te hebben afgesloten om de huur te kunnen betalen en dat zij, ondanks het feit dat haar inmiddels een werkloosheidsuitkering is toegekend, nog steeds in een miserabele financiële situatie verkeert. 2.3. Met betrekking tot het gestelde spoedeisende financiële belang stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekster thans en de komende tijd een werkloosheidsuitkering ontvangt naar een dagloon van € 124,90. Hij is dan ook niet tot de overtuiging geraakt dat verzoekster daardoor thans in een financiële noodsituatie verkeert die hem aanleiding geeft een voorziening te treffen. Verzoekster heeft geen andere gegevens verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat haar financiële situatie met inachtneming van door de hoogte van de toegekende werkloosheidsuitkering thans nijpend is. 2.4. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel dat er onvoldoende spoedeisend belang is bij het treffen van een voorziening nog betrokken, dat aan partijen bij brief 21 april 2008 door deze Raad is meegedeeld dat het geding binnen enkele maanden op zitting zal worden behandeld en dat bij de behandeling van het onderhavige verzoek ter zitting aan partijen is meegedeeld dat de behandeling van de gedingen van verzoekster die bij de Raad aanhangig zijn, naar verwachting eind september 2008 zal plaatsvinden. 2.5. Uit het vorenstaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen. 3. De voorzieningenrechter acht voorts geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af. Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2008. (get.) H.A.A.G. Vermeulen. (get.) K. Moaddine. JvS