Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9823

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-08-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers800404-08 [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld voor 2 bedrijfsinbraken en een winkeldiefstal. Ten aanzien van de bedrijfsinbraken is verdachte daarna voor andere feiten veroordeeld tot gevangenisstraf. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht speelt geen rol bij de toelaatbaarheid van het opleggen van een ISD-maatregel. Derhalve wordt het voorstel van de officier van justitie op dit punt niet gevolgd. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om de ISD-maatregel in voorwaardelijke zin op te leggen.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 800404-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juli 2008 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [datum en plaats] thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda raadsman mr. Verstrepen, advocaat te Oosterhout 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 juli 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Van Delft, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: (Feit 1) een bedrijfsinbraak bij het Vitalis College heeft gepleegd waarbij een plasma beeldscherm is weggenomen; (Feit 2) een bedrijfsinbraak bij Triple O B.V. heeft gepleegd waarbij een plasma beeldscherm is weggenomen; (Feit 3) een winkeldiefstal heeft gepleegd waarbij scheerschuim en deodorant is weggenomen; (Feit 4) een winkeldiefstal heeft gepleegd waarbij 15 luchtverfrissers zijn weggenomen. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het oordeel van de rechtbank Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank de feiten 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen gelet op: (voor feit 1) - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 juli 2008; - de aangifte van [aangever] namens Vitalis College. (voor feit 2) - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 juli 2008; - de aangifte van [aangever] namens Triple O B.V. (voor feit 4) - de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 3 juli 2008; - de aangifte van [aangever] namens Super de Boer. De rechtbank is ten aanzien van feit 3 met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte een winkeldiefstal heeft gepleegd waarbij hij scheerschuim en deodorant heeft weggenomen. Er is geen aanvullend bewijs voor de aangifte van Super de Boer. Derhalve spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit feit. 4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (Feit 1) op 29 augustus 2007 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een school te weten: Vitalis College heeft weggenomen een plasma beeldscherm, toebehorende aan Vitalis College, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, verbreking en inklimming; (Feit 2) op 29 november 2007 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijf reduitlaan 33 heeft weggenomen plasma beeldscherm toebehorende aan Triple O B.V., waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak (Feit 4) op 01 april 2008 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 15 luchtverfrissers, toebehorende aan Super de Boer Tuinzigt B.V. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie is van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal vervelende feiten die de bedrijfsgang van de betrokken bedrijven en instelling ernstig hebben verstoord. Verdachte is in het verleden al meerdere keren veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit heeft echter niet het gewenste effect gehad op verdachte. Er is voldaan aan de voorwaarden om een ISD-maatregel op te kunnen leggen en dit is ook wenselijk en noodzakelijk. Derhalve heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte voor feit 4 een ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren op te leggen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het voor de feiten 1 en 2 niet mogelijk is om de ISD-maatregel op te leggen omdat deze feiten zijn begaan voordat verdachte zijn laatste gevangenisstraf heeft uitgezeten. Om die reden heeft de officier van justitie voor de feiten 1 en 2 een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel gevorderd. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft primair aangevoerd dat er geen ISD-maatregel opgelegd zou moeten worden aangezien de resocialisatie ook op een andere manier tot stand kan worden gebracht. Subsidiair dient de ISD-maatregel in geheel voorwaardelijke zin opgelegd te worden. Uiterst subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de gevorderde duur van de ISD-maatregel beperkt moet worden indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat er toch een ISD-maatregel dient te worden opgelegd. 6.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank is op grond van de bevindingen in de rapportage van Reclassering Nederland van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd ziet de rechtbank gelet op het stelselmatige karakter en het hoge recidiverisico geen aanleiding om de maatregel in voorwaardelijke zin op te leggen. De rechtbank heeft tevens vastgesteld dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit ook geldt voor de feiten 1 en 2. Immers, voor alle door verdachte begane misdrijven is voorlopige hechtenis toegelaten terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen, er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goed het opleggen van de maatregel eist. Voor zover de officier van justitie ten aanzien van de feiten 1 en 2 mocht hebben gedoeld op de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht op grond waarvan het opleggen van de ISD-maatregel voor die feiten zou worden belet, overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht speelt geen rol bij de toelaatbaarheid van de oplegging van een ISD-maatregel na een eerdere oplegging van een gevangenisstaf (HR 15 april 2008, LJN: BC5952). Het is immers de strekking van de ISD-maatregel om te voorkomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht een belemmering vormt voor het opleggen van de maatregel aan de stelselmatige dader. Ook om deze reden ziet de rechtbank geen beletsel om de ISD-maatregel naast feit 4 ook voor de feiten 1 en 2 op te leggen. De omstandigheid dat verdachte na het plegen van de feiten 1 en 2 alsnog voor andere feiten is veroordeeld tot een gevangenisstraf doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank wordt voor de duur van de maatregel een periode van twee jaar wenselijk en noodzakelijk geacht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het ontbreken van een concreet ander alternatief dat de vergelijking met de ISD-maatregel kan doorstaan. Daarnaast acht de rechtbank de volle termijn van twee jaar noodzakelijk om daarmee de kans van slagen zo groot mogelijk te maken. Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat het van belang is om tussentijds de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel te beoordelen. De rechtbank bepaalt dat een tussentijdse beoordeling na 12 maanden zal plaatsvinden. 7 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 8 De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit 3; Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 1: Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, verbreking en inklimming; feit 2: Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; feit 4: Diefstal; - verklaart verdachte strafbaar; Maatregel - gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar; - gelast een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na twaalf maanden na aanvang daarvan. Zij bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen vóór dat tijdstip de rechtbank hierover zal berichten, en dat bij dit bericht een verklaring van de directeur van de inrichting zal zijn gevoegd omtrent de stand van de uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde. Dit vonnis is gewezen door mr. Tempelaar, voorzitter, mr. Alferink en mr. Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Riel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 juli 2008. BIJLAGE I: De tenlastelegging 1. hij op of omstreeks 29 augustus 2007 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een school (te weten: Vitalis College) heeft weggenomen een plasma beeldscherm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Vitalis College, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 29 november 2007 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijf (reduitlaan 33) heeft weggenomen plasma beeldscherm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Triple O B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 01 maart 2008 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 15 stuks Gilette Scheerschuim en/of 6 stuks Axe deodorant, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Super de Boer B.V. (Cypresstraat 21), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; art 310 Wetboek van Strafrecht 4. hij op of omstreeks 01 april 2008 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 15 luchtverfrissers, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Super de Boer Tuinzigt B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; art 310 Wetboek van Strafrecht