Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9787

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-08-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/700614-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Poging tot doodslag; maagperforatie; voorwaardelijk opzet. Verweer noodweer verworpen, aangezien niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit. Verweer noodweer-exces eveneens verworpen, gelet op ontbreken van hevige gemoedstoestand bij verdachte. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem veroordeelt een licht verminderd toerekeningsvatbare meerderjarige verdachte overeenkomstig het jeugdstrafrecht, gelet op de psychologische rapportage en het feit dat verdachte slechts tien dagen voor het delict achttien jaar oud was geworden. De rechtbank veroordeelt verdachte wegens poging tot doodslag tot deels voorwaardelijke jeugddetentie met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Strafrecht Locatie Haarlem Meervoudige strafkamer Parketnummer: 15/700614-07 Uitspraakdatum: 31 juli 2008 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2008 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: PRIMAIR: hij op of omstreeks 30 juli 2007 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; SUBSIDIAIR: hij op of omstreeks 30 juli 2007 te Zaandam, gemeente Zaanstad, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een buikwond en/of een maagperforatie), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes in de buik te steken. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Oordeel van de rechtbank 3.1 Bewijs Bewijsverweer De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op het doden van het slachtoffer ontbreekt en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft het slachtoffer willen duwen en realiseerde zich niet dat hij het mes nog in zijn handen had. Verdachte heeft een gebrek aan inschattingsvermogen, waardoor hij geen goed zicht had op oorzaak en gevolg. Voorts heeft verdachte een broze realiteitszin en spelen de zwakzinnigheid en zwakbegaafdheid van verdachte een belangrijke rol. Gezien het voorgaande heeft verdachte door zijn beperkingen de veronderstelde kansberekening niet kunnen maken, zodat hij het vereiste opzet niet heeft gehad. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte heeft het mes bewust bij zich gedragen en heeft dit mes kort voor het toebrengen van de messteek aan het slachtoffer getoond. Toen hij, gelet op zijn eigen verklaring, nog bezig was het mes weer op te bergen, zag hij de ruzie tussen zijn zuster en het slachtoffer en is hij op het slachtoffer afgegaan. Gezien het korte tijdsverloop tussen het tonen en weer opbergen van het mes enerzijds en het toebrengen van de messteek anderzijds, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte niet wist dat hij het mes nog in zijn handen had toen hij het slachtoffer duwde. Daar komt bij dat duwen gewoonlijk geschiedt met de geopende hand, hetgeen impliceert dat verdachte, indien hij het mes daadwerkelijk was vergeten, het mes zou hebben moeten laten vallen. Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank bewezen dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het steken met het mes de dood van het slachtoffer tot gevolg zou kunnen hebben. Het feit dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd doet hieraan niet af, aangezien er in casu geen sprake is van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat: PRIMAIR: hij op 30 juli 2007 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3.2 Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen: • de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: Ik liep op 30 juli 2007 met mijn zus door het centrum van Zaandam. De jongen (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer]) kwam op mij aflopen en zei: zullen we vechten. Hij kwam steeds naar me toe. Terwijl ik achteruit liep, pakte ik het mes om te laten zien dat hij achteruit moest gaan. Ik pakte het mes om hem te laten schrikken. Het mes zat in mijn broekzak. Ik had me daarna weer omgedraaid en was zes tot zeven meter verder gelopen. Ik wilde het mes al terug in mijn zak doen, maar toen zag ik dat de jongen mijn zus aan het slaan was. Ik liep rennend op hem af. Ik wilde hem wegduwen en had het mes in mijn hand. Ik wilde hem met twee handen wegduwen en hij ging iets opzij. Het mes zat nog in mijn hand. • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina 46-49), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende: Ik zag een jongen en een meisje snel aan komen lopen. De jongen zei: wat moet je nou, kijk eens wat ik bij me heb. Ik zag dat de jongen zijn vest omhoog deed en ik zag iets glimmen. Het meisje en ik kwamen in gevecht. Ik gaf haar een schop tegen haar rechterbeen. Door de trap verloor ik mijn evenwicht. Ik viel dus iets achterover en toen ik weer naar voren kwam en mijn evenwicht weer had, hoorde ik rechts achter mij de jongen schreeuwen: ‘Ik heb je gestoken’. Ik keek rechts achter mij en zag daar de jongen staan met een mes in zijn rechterhand. Hij zei weer: ‘ik heb je gestoken en nu? En nu?’ Ik deed mijn T-shirt omhoog en zag dat er bloed uit mijn buik spoot. Ik zag dat de jongen en het meisje wegliepen. Gisteren ben ik in het VU geopereerd aan mijn maag. Ik heb pijn of letsel bekomen dat bestaat uit een steekwond. Mijn maag is geperforeerd en dat zoog valse lucht aan. Ik heb nu veel pijn. • Een schriftelijk stuk, te weten een formulier omtrent medische informatie betreffende [slachtoffer] (dossierpagina 60), inhoudende – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende: Uitwendig waargenomen letsel: steekwond buik met perforatie van de maag (achteraf gezien bij operatie). • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] (dossierpagina 62-64), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende: Ik zag dat de Turkse jongen (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer]) op [verdachte] af wilde lopen. Ik zag dat [verdachte] boos werd en dat ze op elkaar af liepen. Ik hoorde toen dat de Turkse jongen zei: ‘wat moet je nou met dat mes?’ Op dat moment zag ik dat [verdachte] een mes in zijn handen had en dat beiden bij elkaar kwamen. Vervolgens zag ik dat de Turkse jongen wegliep en dat hij gewond was, ik zag namelijk dat er bloed op zijn lichaam zat. Het bloed zat op zijn buik. Het mes dat [verdachte] had was een soort botermes met een scherpe punt. Het genoemde schriftelijke stuk wordt slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen. 4. Strafbaarheid van het feit 4.1 Kwalificatie van het feit Het bewezenverklaarde levert op: primair: poging tot doodslag 4.2 Strafbaarheid van het feit De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het tenlastegelegde feit niet strafbaar is, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Het ging om een onmiddellijke reactie ter voorkoming van de wederrechtelijke aanranding van zijn zus. De rechtbank verwerpt dit verweer. Om met succes een beroep op noodweer te kunnen doen moet, gelet op het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, sprake zijn van een handeling die is geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In dit geval is echter geen sprake van een noodzakelijke verdediging. Het slachtoffer was in gevecht met de zus van verdachte. Hierbij vielen over en weer klappen, maar niet gebleken is dat wapens werden gebruikt. Verdachte heeft hierop met een mes in de buik van het slachtoffer gestoken. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat het evenwicht tussen het gekozen verdedigingsmiddel en het aangerande rechtsbelang volstrekt afwezig is, zodat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit. Voorts is niet voldaan aan het subsidiariteitvereiste om een beroep op noodweer te doen slagen: verdachte heeft zichzelf in deze situatie gebracht. Hij had een andere keuze kunnen maken door (samen met zijn zus) weg te lopen van het slachtoffer. Van een geslaagd beroep op noodweer kan dan ook geen sprake zijn. Het feit is derhalve strafbaar. 5. Strafbaarheid van verdachte De raadsman van verdachte heeft voorts een beroep gedaan op noodweer-exces en heeft hiertoe aangevoerd dat de reactie van verdachte was ingegeven door emotie en dat hij daardoor een te zwaar middel heeft gebruikt. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat er sprake is geweest van een hevige gemoedstoestand bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit die het gevolg was van de aanranding van zijn zus en die het handelen van verdachte veroorzaakte. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook indien dat inhoudt een verwijzing naar de hulpinstellingen. Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar is gebleken van: - het door de GZ-psycholoog [psycholoog] uitgebrachte pro justitia rapport van 10 december 2007; - de voorlichtingsrapporten van Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, Unit Zaandam van 23 januari 2008 en 27 maart 2008. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Na een woordenwisseling tussen de zus van verdachte en het slachtoffer zijn zij slaags geraakt. Verdachte heeft aan het slachtoffer een mes getoond en heeft hem enige ogenblikken later met het mes in zijn buik gestoken. Het slachtoffer heeft de messteek overleefd maar heeft wel zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij ondervindt hiervan tot op heden lichamelijke klachten. Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uitbarstingen van geweld als die van verdachte veroorzaken in de samenleving grote gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank heeft voor de mate van toerekenbaarheid en bij het bepalen van de strafmaat laten meewegen hetgeen omtrent de persoon van verdachte uit de bovengenoemde rapportage van de psycholoog [psycholoog] is gebleken. De deskundige concludeert in het rapport dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van lichte zwakzinnigheid en een sociaal-emotionele achterstand. Naar de mening van de deskundige is verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het tenlastegelegde feit. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat verdachte een veel jongere indruk maakte dan zijn kalenderleeftijd, hetgeen eveneens in de psychologische rapportage wordt beschreven. Voorts was verdachte slechts tien dagen voor het plaatsvinden van het tenlastegelegde feit achttien jaar oud geworden. Gelet op het voorgaande en de eerder genoemde conclusie van de psychologische rapportage, ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank neemt voorts bij het bepalen van de straf in aanmerking, dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de Reclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 45, 77a, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4.1 vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een jeugddetentie voor de duur van 12 MAANDEN. Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 8 MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien: – verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; – verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, Unit Zaandam, zolang deze instelling dit nodig acht. Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. E.P.W. van de Ven, voorzitter, mrs. A.C.M. Rutten en J.J. Dijk, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. L.L. de Vries en M.M.L.A. Zwiersen-Dekker, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2008.